Voorbeelden

Hieronder staan enkele teksten uit het boek. Voor een overzicht van alle lemma's in De Grote Globaliseringsgids, druk op de knop Inhoud op het beginscherm.

Wanneer in de tekst een woord in kleur is afgedrukt, wordt er verwezen naar een ander lemma in het boek. Ook vervoegingen van een woord verwijzen naar het bijbehorende lemma: ‘talen’ verwijst naar het lemma Taal, ‘migranten’ naar het lemma Migratie, et cetera.

Klik op één van de voorbeeldteksten:

Voorwoord: Waarom dit boek?


Big Mac Index

Ecologische voetafdruk


Gouden-Bogen Theorie van Conflictpreventie


Outsourcing

Soaps


Taal

Wereldhandelsorganisatie (WTO)

 


Voorwoord: Waarom dit boek?

Terwijl ik dit schrijf, zie ik vanuit mijn ooghoek op de televisie honderden popsterren en rockveteranen in negen landen optreden in de strijd tegen armoede. Het is zaterdag 2 juli 2005, de dag van Live 8. Bijna elk kwartier spreekt een beroemdheid de honderdduizenden fans toe over armoede. De een stelt dat ‘elke drie seconden een kind aan een ziekte sterft die gemakkelijk te voorkomen is’ en de ander dat ‘vanavond dertigduizend mensen aan extreme armoede gestorven zijn, net als morgenavond, en alle avonden daarna’. En vooral: dat wij daar iets aan kunnen doen. Volgens de kranten zou ongeveer een derde van de wereldbevolking met mij ‘het grootste popevenement ooit’ volgen. Als dat geen globalisering is.

Ik merk dat Live 8 me raakt, en me zelfs ontroert. Eindelijk aandacht voor wat onmiskenbaar ’s werelds grootste probleem is: armoede. Tijdens Live 8, en ook in de aanloop naar de bijeenkomst van de G8 (de zeven rijkste industrielanden plus Rusland), de aanleiding voor Live 8, heb ik meer media-aandacht voor de mondiale armoede gezien dan ooit en vooral voor de vraag wat we eraan kunnen doen. En dan staat de historische top van de Verenigde Naties in september 2005 nog op de agenda, waar zo’n 190 wereldleiders zich over soortgelijke vragen zullen buigen, net als de cruciale onderhandelingstop in december van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in Hongkong.

Tegelijkertijd erger ik me. In krantenberichten en op televisiejournaals lees en hoor ik rammelende redeneringen en cijfers die niet kúnnen kloppen. En bovenal mis ik een heldere, evenwichtige discussie waarin voor- en tegenstanders aan het woord komen over de vraag hoe armoede het best te bestrijden valt. Precies de reden waarom ik twee jaar geleden aan dit boek begon.

In 1999 zette ik in Afrika mijn eerste schreden op het journalistieke pad. Ik was net afgestudeerd en wilde zien, horen, ruiken en voelen hoe een grote meerderheid van de wereldbevolking leeft: in armoede. Na een half jaar met pen en notitieblok door Afrika gezworven te hebben, keerde ik met veel indrukken en nog meer vragen terug. Vooral die ene vraag bleef onbeantwoord: hoe moeten we armoede bestrijden?

De sombere cijfers en felle aanklachten van hulporganisaties en andersglobalisten zijn indrukwekkend, maar liberale economen stellen dat de afgelopen twintig jaar de armoede juist spectaculair is gedaald. Het percentage van de wereldbevolking dat van minder dan een dollar per dag moet leven, is volgens hen gehalveerd naar eenentwintig procent. Vooral de ontwikkelingslanden zouden worden opgestoten in de vaart der volkeren: sinds 1970 steeg de gemiddelde levensverwachting er van vijfenvijftig naar vierenzestig jaar, daalde de kindersterfte met twintig procent, liep het analfabetisme in rap tempo terug en zakte het percentage ondervoede mensen van vijfendertig naar zeventien procent. En niet te vergeten: er leven meer mensen dan ooit in een democratie. Mijn zoektocht leverde dus geen eenduidig, overzichtelijk antwoord op.

Eén ding was me wel duidelijk geworden: het codewoord is globalisering, het proces waardoor mensen wereldwijd in toenemende mate van elkaar afhankelijk zijn.
Ik besloot een boek te schrijven waarin op heldere, toegankelijke wijze dat ogenschijnlijk mythische en mistige begrip ‘globalisering’ ontleed wordt. Er ging een wereld voor me open. Door bij voor- en tegenstanders te rade te gaan – van radicale andersglobalisten tot fervente neoliberale economen – werd mijn wereldbeeld veel genuanceerder. Ook leerde ik dat globalisering alles met Nederland te maken heeft.

‘Nederland is Nederland niet meer,’ hoorde je in straatinterviews in de aanloop naar het referendum over de Europese Grondwet (2005). Maar Nederland bestaat al lang niet meer. Nederland is een gebied dat aan de delta van enkele grote Europese rivieren ligt, een regio die meedeint op de golven van globalisering. ‘De politiek kan niets anders dan de ligstoelen herschikken op het dek van de Titanic,’ zoals een andersglobalist het met gevoel voor drama verwoordde. Wie ervoor pleit dat Nederland zijn soevereiniteit niet moet opgeven, heeft niet door dat Nederland die soevereiniteit al lang heeft verloren. Ga maar na: de belangrijkste problemen voor Nederland zijn in eigen land alleen niet op te lossen: het omgaan met radicaliserende moslimjongeren die terrorisme bejubelen, het op gang brengen van de economie, het terugdringen van luchtvervuiling in steden, het reguleren van (illegale) arbeidsmigratie, het in stand houden van de welvaartsstaat – al deze problemen zijn in hoge mate internationaal bepaald. Niet dat Nederland met lege handen staat, maar we kunnen de problemen niet alleen oplossen. Wie om zich heen kijkt, ziet dat iedereen en alles op de wereld innig met elkaar verstrengeld is.

Dit boek is een gids van de globalisering. Het wil de steekwoorden die in de discussie over globalisering vallen helder en overzichtelijk introduceren en in hun context plaatsen. Daarnaast geeft het de belangrijkste argumenten van voor- en tegenstanders over die sleutelbegrippen weer. Het kiest daarbij geen partij. Boeken met een mening over globalisering zijn er immers in overvloed, maar er bestond nog geen boek dat neutraal en betrouwbaar de feiten en de belangrijkste argumenten over globalisering weergaf. Dat boek heb ik willen schrijven.

Zoals voor elke gids is betrouwbaarheid belangrijk en daarom wil ik graag benadrukken dat de sponsors (Novib en NCDO) zich niet hebben bemoeid met de inhoud van dit boek. Hun standpunten heb ik op dezelfde manier behandeld als die van andere organisaties en hun opponenten. Ook mijn eigen mening heb ik niet willen opdringen; ik vind het belangrijker om de meningen van voor- en tegenstanders weer te geven dan die van mijzelf. Die komt wellicht in een ander boek aan bod.

© Evert Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)

 

naar boven

 



BIG MAC INDEX: voorspelt wisselkoersen door lokale prijzen van McDonald’s Big Mac in verschillende landen met elkaar te vergelijken. Een variant op de Big Mac Index laat zien hoe lang mensen moeten werken om een Big Mac, de populaire hamburger, te kunnen kopen.
Het Britse tijdschrift The Economist introduceerde de Big Mac Index in 1986 als een gimmick, maar tegenwoordig staat de index in hoog aanzien bij zowel wetenschappers als speculanten. De Big Mac Index is gebaseerd op de koopkrachtpariteittheorie (purchasing power parity, PPP): als de markt de vrije hand krijgt, zullen wisselkoersen egaliseren zodat een mandje met dezelfde boodschappen in verschillende landen even duur wordt. Uiteindelijk zal de verhouding tussen twee munten gelijk zijn aan de verhouding tussen de koopkracht in beide landen.
In het mandje van de Big Mac Index ligt een Big Mac. Een ideaal artikel, zo meent The Economist, want de Big Mac wordt in zo’n dertigduizend filialen in meer dan 125 landen met precies dezelfde ingrediënten op precies dezelfde manier gemaakt.(1) Door de prijzen van een Big Mac te vergelijken, kun je bepalen of een munt over- of ondergewaardeerd is, en dat is waardevolle informatie om wisselkoersen te voorspellen.
De Big Mac Index is voer voor speculanten. Soros Fund Management (SFM, het fonds van speculant, filantroop en activist George Soros) gaf toe dat het bij de introductie van de euro de Big Mac Index nauwlettend in de gaten hield. Toch negeerde SFM op het beslissende moment de index, en dat kwam de speculanten duur te staan. De Big Mac Index bleek de markten beter te voorspellen dan een van ’s werelds meest befaamde fondsen.(2)

Hoe lang moet je werken voor een Big Mac?
De Zwitserse investeringsbank UBS onderzocht in zeventig steden op vijf continenten hoe lang iemand moet werken om een Big Mac te kunnen kopen, waarbij per stad het gemiddelde gebaseerd is op dertien verschillende beroepen. Omdat een Big Mac in zo’n 125 landen op vrijwel dezelfde manier met dezelfde ingrediënten wordt bereid, is het een goede standaard om inkomensverschillen te meten.
Ook deze Big Mac Index levert verrassende gegevens op. Een Amsterdammer moest in 2003 gemiddeld zestien minuten werken om een Big Mac te kunnen betalen (voor een kilo brood is dat negen minuten en voor een kilo rijst ook negen minuten); in Rio de Janeiro 43 minuten (brood: 59 minuten; rijst: 20 minuten) en in Nairobi is dat 185 minuten (brood: 45 minuten; rijst: 70 minuten).(3)
Niet iedereen kan even snel zijn tanden zetten in ’s werelds populairste fast food.

Benodigde werktijd om een Big Mac te kunnen kopen (2003)



Meer weten?
• De website van de geestelijk vader van de Big Mac Index is www.economist.com, hier vind je ook de meest recente Big Mac Index plus een filmpje waarin de Big Mac Index wordt uitgelegd.
• Het onderzoek van UBS waarin de variant van de Big Mac staat, heet Prices and Earnings, A comparison of purchasing power around the globe. Het rapport is gratis te downloaden via www.ubs.com (gebruik de titel van het rapport als zoekterm). Hier zijn ook de jaarlijkse updates van het rapport te vinden.

Bronnen Big Mac Index:
(1) The Economist, ‘Big MacCurrencies’, 27 april 2000; The Economist, ‘Big Mac’s makeover’, 16 oktober 2004.
(2) The Economist, ‘Big MacCurrencies’, 19 april 2001.
(3) UBS, Prices and Earnings, A comparison of purchasing power around the globe (2003 edition). www.ubs.com

© Evert Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)

 

naar boven


ECOLOGISCHE VOETAFDRUK: maat voor menselijke consumptie van natuurlijke hulpbronnen, uitgedrukt in de hectaren die nodig zijn om in die behoefte te voorzien.
De mens gebruikt structureel meer dan de aarde opbrengt en put daarmee natuurlijke hulpbronnen uit, stellen milieuorganisaties. Inwoners van rijke landen hebben een grotere ecologische voetafdruk dan inwoners van arme landen.
De mens leeft op veel te grote voet – ecologisch gezien. Althans, dat vinden milieuorganisaties als het Wereld Natuur Fonds (WNF), Global Footprint Network en United Nations Environmental Programme (UNEP, een VN-organisatie).(1)
De ecologische voetafdruk geeft weer hoeveel natuurlijke hulpbronnen mensen gebruiken. Hoe groter je voetafdruk, hoe meer je van de aarde gebruikt. De grootte van een ecologische voetafdruk wordt uitgedrukt in hectares: het totale gebied dat gebruikt wordt om bijvoorbeeld voedsel te verbouwen, afval te verwerken, broeikasgassen als koolstofdioxide op te nemen of huizen te bouwen en wegen aan te leggen. Omdat moderne consumenten hulpbronnen van over heel de wereld gebruiken (soja uit Brazilië, hout uit Indonesië, bronwater uit Frankrijk), is de ecologische voetafdruk de som van al deze lapjes grond.

Ecologische voetafdruk per hectare
Bron WWF/UNEP-WCMC/GFN: Living Planet Report 2004

Vraag en aanbod
De mens vraagt meer dan de aarde kan geven, stellen milieuorganisaties. De vraag van de mens wordt uitgedrukt in de ecologische voetafdruk en het aanbod van de aarde in biocapaciteit. Dat is het vermogen van de aarde om de gebruikte natuurlijke hulpbronnen weer aan te vullen. Wanneer je de ecologische voetafdruk (vraag) afzet tegen de biocapaciteit (aanbod), kun je zien of de mens de aarde overbelast. Wanneer het verschil tussen vraag en aanbod nul of minder is, vult de aarde aan wat de mens gebruikt. Dat is niet het geval, aldus de milieubeschermers.
Aan het begin van de eenentwintigste eeuw was de ecologische voetafdruk van de mens 13,5 miljard hectare en de biocapaciteit van de aarde 11,3 miljard hectare. Elk mens heeft gemiddeld 1,8 hectare tot zijn beschikking, maar gebruikt momenteel gemiddeld 2,2 hectare van de aarde. De ecologische voet waarop de mensheid leeft, is dus 21 procent te groot.
We vragen dus 21 procent te veel van de aarde. Dat kan ook anders worden geformuleerd: we hebben 1,21 aardbollen nodig om aan onze behoeften te voldoen. Onze behoefte aan aardbol is de afgelopen jaren behoorlijk gestegen. Van een halve in 1960 naar 1,2 in 2001 – dat is meer dan een verdubbeling.

Niet iedereen leeft op te grote voet
Mensen in rijke landen hebben een grotere ecologische voetafdruk dan mensen in arme landen, zoals tabel 6, figuur 1 en grafiek 12 laten zien. De verschillen zijn groot: de Verenigde Staten gebruiken bijvoorbeeld 9,5 aardbol en Afghanistan 0,3.



Meer weten?

• In het Living Planet Report 2004 van het Wereld Natuur Fonds, het United Nations Environmental Programme en Global Footprint Network is veel informatie te vinden over de ecologische voetafdruk en hoe die berekend wordt. Zo krijg je antwoord op de vraag wat er gebeurt met de ecologische transportkosten van een Duitse auto die in Frankrijk verkocht wordt (ze worden aan de Franse voetafdruk toegevoegd). Surf naar www.panda.org/livingplanet om het rapport te downloaden. Er zijn meerdere publicaties over de ecologische voetafdruk, maar dit is het rapport waaraan ook de Verenigde Naties meewerkten, en dat geeft het een officieel tintje.
• www.globalfootprintnetwork.org geeft veel informatie over de ecologische voetafdruk en is een goede website om een zoektocht mee te beginnen, net als www.voetenbank.nl.
• Hoe groot is jouw persoonlijke voetafdruk? Surf naar www.myfootprint.org en vul de vragen in voor een antwoord.
• Nicky Chambers, Craig Simmons en Mathis Wackernagel schreven een toegankelijk boek over de ecologische voetafdruk: Sharing Nature’s Interest: Using Ecological Footprints as an Indicator of Sustainability (2000).
• Wie op te grote voet leeft, creëert schulden. Milieubeschermers introduceerden het begrip ecologische schuld: overbelasting van de aarde die in de loop der jaren niet wordt aangevuld. Zie Ecologische schuld.

Bronnen Ecologische voetafdruk:
(1) Dit lemma is gebaseerd op: World Wildlife Fund, United Nations Environmental Program World Conservation Monitoring Centre, Global Footprint Network, The Living Planet Index 2004.

© Evert Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)

 

naar boven

 


GOUDEN-BOGENTHEORIE VAN CONFLICTPREVENTIE: theorie die stelt dat landen met McDonald’s-filialen (‘Gouden Bogen’ verwijst naar het logo van de fastfoodketen) onderling geen oorlog voeren. De opsteller van de theorie, de Amerikaanse columnist en schrijver Thomas Friedman, gebruikt McDonald’s als metafoor voor de oudere gedachte dat globalisering en vrijhandel tot meer vrede leiden.
Geloof het of niet, maar geen enkel land met een McDonald’s-filiaal heeft ooit een ander land met McDonald’s-filialen aangevallen. De theorie gaat zelfs op in ’s werelds meest instabiele regio, het Midden-Oosten. Israël heeft McDonald’s-filialen, net als Libanon, Egypte en Saudi-Arabië. Sinds de Gouden Bogen van McDonald’s deze landen binnentrokken, hebben ze onderling geen oorlog meer gevoerd. In het Midden-Oosten hebben Syrië, Irak en Iran geen McDonald’s-filialen, en dat zijn precies de landen waarmee de oorlogsdreiging met Israël het grootst is. Ook de Palestijnse gebieden hebben geen McDonald’s-filialen.

Wat is de Gouden-Bogentheorie?
De Gouden-Bogentheorie van Conflictpreventie is op schrift gesteld door The New York Times-columnist en schrijver Thomas Friedman. ‘Wanneer een land zich
economisch ontwikkelt tot het niveau waarop een middenklasse ontstaat die groot genoeg is om een McDonald’s-keten van klanten te kunnen voorzien, wordt het een McDonald’s-land. En mensen in een McDonald’s-land willen geen oorlogen meer voeren, die willen in de rij staan voor hamburgers,’ schrijft Friedman. (1)
Het is dus niet McDonald’s die vrede brengt, maar de komst van een middenklasse. Friedman draagt de klassieke theorie uit dat vrijhandel en globalisering verspreiders van welvaart zijn: vrijhandel leidt tot meer handel, meer handel tot meer economische groei en meer economische groei tot meer welvaart (zie Vrijhandel).
Mondiale welvaart leidt tot meer mondiale vrede, stelt de Gouden-Bogentheorie: door globalisering laat een mondige, mondiale middenklasse zich niet meer zo gemakkelijk als vroeger naar het slagveld sturen, meent Friedman. Naast welvaart spelen ook culturele factoren mee. De mondiale middenklasse deelt deels dezelfde cultuur: ze bijten niet alleen in dezelfde Big Mac’s, maar luisteren ook naar dezelfde muziek, kijken naar dezelfde voetbalwedstrijden en soaps en weten door de opkomst van (mondiale) media meer dan ooit wat er in de wereld speelt waardoor ze voor nationalistische oorlogen niet snel meer warm te krijgen zijn. Door globalisering worden culturele verschillen kleiner, en is er minder aanleiding tot oorlog, is de gedachte (zie Culturele diversiteit voor een bespreking van de gedachte dat globalisering culturele verschillen verkleint en argumenten die dat weerspreken).
Dat internationale handel mensen weerhoudt van oorlogvoeren, is geen nieuwe gedachte. De Franse filosoof Charles de Montesquieu (1689-1755) formuleerde soortgelijke theorieën, en ook de Britse filosoof en econoom John Stuart Mill (1806-1873) meende dat internationale handel oorlog zou voorkomen; met internationale handel zijn landen immers van elkaar afhankelijk. Tijdens de Bretton Woodsconferentie, waar de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) werden opgericht, was met name bij de Amerikaanse regering de relatie handel-vrede eveneens een leidende gedachte. Ook de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organization, WTO) prijst zichzelf aan als een organisatie die niet alleen handelsoorlogen, maar ook echte oorlogen voorkomt.
Maar Friedman gaat verder. De Gouden-Bogentheorie slaat niet alleen op een middenklasse die liever bij McDonald’s in de rij staat dan zich in de loopgraven bevindt, er zijn ook macro-economische oorzaken: landen die geïntegreerd zijn in de wereldeconomie (met andere woorden: landen die ‘geglobaliseerd’ zijn), vermijden oorlog en onrust omdat ze aantrekkelijk willen blijven voor bedrijven en investeerders, dankzij vrijhandel. En zonder internationale bedrijven en investeerders verlies je ‘de rat race die globalisering heet’. Friedman: ‘In eerdere tijdperken van globalisering dachten naties die deel uitmaakten van het internationale systeem twee keer na voordat ze problemen oplosten door oorlog te gaan voeren, in dit tijdperk van globalisering denken ze wel drie keer na.’
Merk op dat Friedman niet verdedigt dat er door globalisering nooit meer oorlog zal worden gevoerd. Oeroude motieven om oorlog te voeren – ‘eer, angst en belang’ zoals de Griekse filosoof Thucydides ze beschreef – worden door globalisering natuurlijk niet weggevaagd.

Is er echt geen uitzondering?
Ja, de Kosovo-oorlog (1999). In de eerste oorlogsmaand bombardeerden Amerikaanse vliegtuigen zelfs de McDrive van Belgrado. Daar was dan de oorlog die McPeace aan flarden schoot. Of niet? Friedman ziet in de Kosovo-oorlog zijn gelijk juist bevestigd. Want het waren niet de Amerikaanse bommen die president Slobodan Milosevic op de knieën kregen, maar de burgers van Servië. Hoe langer de oorlog duurde, hoe meer hun hoop op integratie met Europa en de rest van de wereld vervloog. Om in termen van de Gouden-Bogentheorie te spreken: de Serviërs moesten kiezen tussen McDonald’s of Kosovo. Ze kozen voor McDonald’s, want ze wilden liever bij de rest van de wereld horen dan bij Kosovo, symbool van een ver heroïsch verleden. Globalisering won het van isolationisme, meent Friedman.
Overigens acht Friedman globalisering een belangrijke oorzaak van meer gewapende conflicten binnen landen. In zijn boek The Lexus and the Olive Tree (1999) legt hij uit waarom: er ontstaan spanningen tussen groepen die willen globaliseren en moderniseren (mensen die een Lexus willen) en groepen die willen vasthouden aan oude waarden en leefpatronen (die vasthouden aan de olijfboom). De Kosovo-oorlog was daar een voorbeeld van, aldus Friedman.

Kritiek
De Gouden-Bogentheorie heeft veel kritiek gekregen. De feiten mogen uitwijzen dat op die ene uitzondering na (Kosovo) McPeace bestaat, maar als mensen zo gehecht raken aan hun hamburgers dat ze oorlog verwerpen, waarom zou het effect dan niet ook de andere kant op werken? Met andere woorden: trekken liefhebbers van hamburgers dan niet ook sneller ten strijde als een vijand die hamburger dreigt af te pakken? Was het niet president George W. Bush zelf die na de terroristische aanslagen van 11 september 2001 veelvuldig beweerde dat de Amerikaanse vrijheden en welvaart op het spel stonden – om vervolgens ten strijde te trekken tegen Afghanistan en Irak? En waarom valt een McDonald’s-land een niet-McDonald’s-land aan, vragen critici zich af.
De Gouden-Bogentheorie staat tegenover de denkbeelden van de Amerikaanse politicoloog Samuel Huntington. Hij verwacht juist dat globalisering – met name de toenemende interactie tussen culturen – tot een botsing van beschavingen zalleiden. Zijn Amerikaanse collega Benjamin Barber beschrijft in McWorld vs Jihad (1995) hoe hij een strijd ziet ontstaan tussen westerse normen en waarden (McWorld) en die van meer traditioneel ingestelde maatschappijen (Jihad). Francis Fukuyama, de Amerikaanse filosoof die het ‘einde van de geschiedenis’ voorspelde (het einde van alle ideologische strijd nu door globalisering het liberale model de wereld verovert), is het in grote lijnen eens met Friedman. Hoewel: volgens Fukuyama is de Big Mac geen goede indicator voor het punt waarop oorlog te duur wordt voor de consumerende burger omdat de Big Mac te goedkoop is. Fukuyama ziet meer in Coffee Latte van de internationale koffiehuisketen Starbucks. Want alleen een mondaine middenklasse die ruim drie dollar overheeft voor een kopje koffie met wat schuim, is liever consument dan soldaat, aldus Fukuyama. (2)
Hoe het ook zij: de hippieleus Make Love, Not War heeft dankzij Friedman een (neo)liberale tegenhanger: Make Burgers, Not War.

Meer weten?
• In de latere edities van zijn boek The Lexus and the Olive Tree (1999) gaat Friedman uitgebreid in op de kritiek die de Gouden-Bogentheorie te verduren kreeg, te meer daar de eerste druk een paar maanden voor het uitbreken van de Kosovo-oorlog (1999) verscheen. Het boek is in het Nederlands vertaald als Het gouden keurslijf.
• Een ijkpunt in de discussie of globalisering vrede of oorlog brengt, is het boek van de Amerikaanse hoogleraar Samuel P. Huntington: The Clash Of Civilizations And The Remaking Of World Order (1996; Nederlandse vertaling: Botsende beschavingen). Hetzelfde geldt voor The End of History and the Last Man van Francis Fukuyama (1992; in het Nederlands verschenen onder de titel Het einde van de geschiedenis en de laatste mens). Benjamin Barber’s Jihad versus McWorld (1995) is ook in het Nederlands vertaald, onder dezelfde titel.
• Zie ook Vrijhandel voor een bespreking van de relatie oorlog, vrede en globalisering.

Bronnen Gouden-Bogentheorie van Conflictpreventie:
(1) Thomas L. Friedman, The Lexus and the Olive Tree. Anchor Books, 2000.
(2) www.oxfordstudent.com/1999-05-13/features/1, website bezocht in september 2004.

© Evert Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)

 

naar boven


OUTSOURCING
: het verplaatsen van hoogwaardig werk uit geïndustrialiseerde landen naar lagelonenlanden. Hierbij gaat het niet om eenvoudig productiewerk, maar om hogere functies, zoals het schrijven van softwareprogramma’s of het analyseren van medische scans.
Nog even en je moet je belastingaangifte naar India sturen. Het zou namelijk zomaar kunnen dat de Belastingdienst een deel van haar taken outsourced naar India. Het controleren van de ingevulde gegevens hoeft niet per se in Groningen of Brussel gedaan te worden, en ook niet door een Nederlander of een Belg. De Belastingdienst zou de gegevens via internet naar een bedrijf in India kunnen sturen, dat vervolgens de aangifte controleert. Met de veel lagere lonen in India zou dat de belastingbetaler een hoop geld schelen.
Steeds meer hoogwaardig werk in geïndustrialiseerde landen wordt uitbesteed aan bedrijven in andere landen. Eenvoudig productiewerk wordt al enkele decennia naar ontwikkelingslanden verplaatst. Dalende transportkosten en de lage lonen in arme landen maken het goedkoper om bijvoorbeeld sportschoenen in Vietnam te laten maken en deze per containerschip naar westerse markten te verschepen, dan deze in westerse landen te laten maken. Lage communicatiekosten doen in toenemende mate hetzelfde voor hoogwaardige functies: de globalisering van het kantoorwerk. Een legioen hoogopgeleide Indiërs, Pakistani, en Chinezen staat klaar om het werk over te nemen. Zoals Nandan Nilekani, bestuursvoorzitter van Infosys Technologies India het zegt: ‘Al het werk dat door een draadje kan, ligt voor ons voor het grijpen.’(1)

Van telefoniste...
Een bekend voorbeeld zijn de call centers in India. Grote Amerikaanse bedrijven, zoals verzekeringsmaatschappijen of softwareproducenten, verplaatsen hun helpdesk naar India. Indiase telefonisten voeren de gesprekken met de klant. De Indiërs werken ’s nachts (het is dan dag in Amerika), leren spreken met een Amerikaans accent en nemen een Amerikaanse naam aan zodat de klant zich op z’n gemak voelt. De Indiërs moeten zelfs plaatsnamen uit de buurt van de klant leren en ze worden op de hoogte gebracht van lokale nieuwtjes.(2)
Niet alleen Engelstalige landen verplaatsen hun telefonische werk. Ook Franse bedrijven schakelen de telefoon door naar oude koloniën als Ivoorkust. Het weekblad Carp meldde in 2004 dat enkele Nederlandse bedrijven hun call center hebben verplaatst naar Zuid-Afrika, waar Afrikaans sprekende telefonistes de Nederlandse klanten te woord staan.(3)

...tot chirurg
Maar outsourcing gaat om meer dan call centers. Britse architectenbureaus laten schetsen uitwerken in Vietnam, Nederlandse softwareproducenten kiezen voor Tsjechische whizzkids, Indiase advocaten behandelen Amerikaanse echtscheidingsprocedures, KLM heeft de eigen inkoopafdeling grotendeels opgedoekt en de inkoop uitbesteed aan een Indiaas bedrijf, Reuters laat Wall Street-berichten schrijven in Bangalore (India) en Amerikaanse belastingadviseurs halen de schoenendoos met bonnetjes door een scanner, sturen de digitale documenten naar Bangalore, en ontvangen de volgende ochtend de ingevulde belastingformulieren per e-mail.(4)
Niet alle beroepen kunnen verplaatst worden. Denk aan een receptionist, die moet immers achter de receptie zitten. Of niet? In mei 2005 presenteerde een Amerikaans bedrijf de eerste receptioniste die niet in het chique New Yorkse kantoorpand zat, maar duizenden kilometers verderop: in Pakistan. Door middel van een videoverbinding had ze contact met de bezoekers, en met een druk op de knop opende ze de deur.(5)
Kunstenaars dan, die kunnen niet outsourced worden. Hoewel: de Kunstfabriek is een atelier in Amsterdam waar Nederlandse kunstenaars ontwerpen maken en ze vervolgens laten schilderen door kunstenaars in China.
Artsen, die zijn niet te verplaatsen, toch? Soms wel. In India lezen radiologen de cat-scans voor een second opinion. Thaise ziekenhuizen specialiseren zich in bepaalde medische ingrepen, zoals plastische chirurgie of heupoperaties. De Thaise arts blijft in de Thaise kliniek, want voor een Nederlandse of Belgische verzekeringsmaatschappij kan het goedkoper zijn om de patiënt naar Thailand te laten vliegen dan een behandeling in Nederland te vergoeden. In Londen experimenteert een ziekenhuis met een robot die de dagelijkse ronde van de arts maakt. Via een videoverbinding kan de patiënt met de arts praten, die op een andere locatie in Londen werkt. Maar waarom zou die arts zich niet in India, Kenia of Hongkong kunnen bevinden?
Alleen kappers lijken nog zeker van hun baan. Voorlopig.

Deuk in het vertrouwen
De omvang van outsourcing maakt het Westen nerveus. Lagelonenlanden concurreren nu direct met datgene waarvan het Westen altijd dacht dat het een beslissende voorsprong had: kennis. Wanneer eenvoudig productiewerk, zoals het maken van sportschoenen, van westerse landen verplaatst wordt naar lagelonenlanden, zo voorspelden economen altijd, zouden de verloren banen gecompenseerd worden door hoogwaardigere banen (zie Vrijhandel). Maar nu westerse bedrijven zelfs hun onderzoeksafdelingen in toenemende mate verplaatsen naar lagelonenlanden, dringt de vraag zich op waar werknemers in het Westen hun geld mee moeten verdienen. Worden de ontwikkelde landen ingehaald door de ontwikkelingslanden?
Daarnaast zet het succes van outsourcing volgens sommige economen een van de belangrijkste economische principes onder druk: dat van de comparatieve voordelen. Zie aldaar, onder het kopje De theorie klopt niet.

Meer weten?
• De Amerikaanse journalist Thomas Friedman schreef een pakkend boek over de mondiale outsourcing-revolutie: The World is Flat – A brief History of the Twenty-First Century (2005).
• Op www.vpro.nl is een prachtige, bekroonde documentaire van Roel van Broekhoven te zien: Even India bellen... de globalisering van het kantoorwerk (2001).
• Wat betekent outsourcing voor Nederland? De rekenmeesters van het Centraal Planbureau deden onderzoek naar deze vraag: Verplaatsing uit Nederland, Motieven, Gevolgen en Beleid (2005). Te downloaden via www.cpb.nl.


Bronnen Outsourcing:
(1) Zoals geciteerd in Thijs Peters, ‘Ander werk’, Intermediair, 21 oktober 2004.
(2) Roel van Broekhoven, Even India bellen... 2002, tv-documentaire, zie www.vpro.nl.
(3) NRC Handelsblad, ‘Franse banken schakelen Senegalezen in’, 8 juli 2004 & Jacco Kroon, ‘Your callcenter needs you’, www.carp.nl, website bezocht in juni 2005.
(4) Dan Robers & Edward Luce, ‘Service industries go global’, Financial Times, 20 augustus 2003; Kees Versluis, ‘Go east, young man’, Intermediair, 4 november 2004; Marco Visscher, ‘De revanche van de rechterhersenhelft luidt de opkomst in van een nieuw tijdperk’, Ode, nr 76; Ilya van Marle, ‘Wat ú doet, kan hij goedkoper’, Intermediair, 20 november 2003; De Journalist, ‘Journalistiek uit lagelonenlanden’, 12 maart 2004; Ben Knapen, ‘De kabel maakt alles plat’, NRC Handelsblad, 13 mei 2005.
(5) NRC Handelsblad, ‘De telefoniste? Die zit in Pakistan’, 14 mei 2005.

© Evert Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)

 

naar boven


SOAP: ’s werelds populairste televisieprogrammaformat. De meest populaire soaps ter wereld komen niet uit Hollywood of New York, maar uit São Paulo en Mexico Stad.
De wereld is verslaafd aan soaps. Van de Mongoolse steppe tot de Braziliaanse Amazone, overal volgen trouwe fans de belevenissen van hun favoriete personages. Meestal zijn lokale soaps het populairst, maar wereldwijd worden de Mexicaanse en Braziliaanse soaps het best bekeken. Ze trekken honderden miljoenen kijkers in uiteenlopende landen als Spanje, Rusland en in toenemende mate in China.(1)
Soaps zijn een spiegel van de wereld. Ze verbeelden de verlangens en angsten van de kijker en appelleren aan universele gevoelens als lust, jaloezie, liefde, angst. Een serveerster in Manilla (Filippijnen) verklaart haar liefde voor Miramar, de hoofdpersoon in een gelijknamige Mexicaanse soap, als volgt: ‘Ik houd van Miramar omdat ze dezelfde problemen heeft als wij. Ze is arm zoals wij, haar huis is afgebrand, ze hebben haar mishandeld en vernederd. Ze is bijna een Filippijnse.’(2)

De feiten
Who shot JR? In 1980 braken 350 miljoen fans in meer dan zestig landen zich achttien maanden lang het hoofd over de herkomst van ‘the shot heard around the world’. De vraag betrof een schietscène uit een van de meest befaamde soaps aller tijden: Dallas. Geliefd in het Westen, maar de rest van de wereld heeft een andere favoriet: de Mexicaanse soap La Usurpadora (De plaatsvervangster), die in meer dan 120 landen wordt vertoond. Zelfs de meest populaire Amerikaanse soap The Bold and the Beautiful (450 miljoen kijkers in 98 landen) heeft niet zo veel kijkers.
• In de Filippijnen wordt de Mexicaanse soap Miramar door bijna de helft van de bevolking bekeken. Tienduizenden fans verwelkomden Thalia, de ster van de show, in 1996, op het vliegveld. Thalia werd ook ontvangen door president Fidel Ramos en zij sprak tweemaal een stadion vol fans toe.
• Ook in Ivoorkust krijgen ze geen genoeg van Miramar. In hoofdstad Abidjan werd in 2002 tijdens de ramadan het gebed voor de moskee verschoven, zodat de gelovigen de laatste aflevering van Miramar niet hoefden te missen.
• In Rusland is de laatste aflevering van de telenovela Los Ricos También Lloran (Ook de rijken huilen) het best bekeken televisieprogramma ooit. De soap werd in 1992 bekeken door zeventig procent van de bevolking. Boris Jeltsin, destijds president, was in 1992 niet in de gelegenheid om op de nationale televisiezender om klokslag twaalf het nieuwe jaar in te luiden. De regering liet een opiniepeiling uitvoeren wie Jeltsin moest vervangen. De Russische bevolking koos Rogelio Guerra, een van de hoofdrolspelers van Los Ricos También Lloran, die vereerd de honneurs waarnam.

De soap als etalage
Niet iedereen is blij met de globalisering van soaps. Volgens critici dragen soaps een westerse levensstijl uit. Er zijn geen soaps over een Mongoolse steppebewoner of een Braziliaanse Amazone-indiaan. Soaps gaan altijd over het moderne, stadse, op het westen georiënteerde leven. De wereld van de soap is doorspekt met oppervlakkige emoties en materieel welbevinden is er het hoogst haalbare, aldus critici. De soap als etalage van de westerse, materialistische levensstijl.
Als de hele wereld naar dezelfde soaps kijkt en zich daaraan spiegelt, verdwijnen specifieke, lokale eigenschappen van de soaps. Om zo veel mogelijk mensen te bereiken, moet de soap mensen uit verschillende culturen aanspreken. Een zoutloze globosoep is het gevolg, zeggen critici.
Ook de Braziliaanse telenovela is er door globalisering niet beter op geworden, vindt de Nederlandse politicoloog Joost Smiers in zijn boek Arts under pressure (2004). Vroeger gingen de Braziliaanse soaps over sociaal onrecht, corruptie en andere misstanden die in veel ontwikkelingslanden aan de orde van de dag zijn. In de dagen van dictatuur was het niet mogelijk om te demonstreren tegen corruptie. Dat ook de personages in de telenovelas er dagelijks mee te maken hadden, sterkt de eenvoudige, soapminnende Braziliaanse burger. Maar sinds het Braziliaanse bedrijf Globo – de moeder van de Braziliaanse telenovela – concurrentie kreeg van commercieel georiënteerde bedrijven, werden de soaps oppervlakkiger en verloren ze hun lokale karakter. Globo exporteerde zijn soaps naar meer dan 120 landen, en dat vereist geen Braziliaanse, maar een mondiale soap. De telenovela werd oppervlakkig en kleurloos, aldus Smiers.(3)

Werkende vrouwen en reality soaps: barst de zeepbel?
Even was het Nederlands bekendste exportproduct: Big Brother. Het format veroverde razendsnel de wereld. Er kwamen tal van Europese versies, een pan-Afrikaanse Big Brother (met 1,2 miljoen huishoudens de hoogste kijkcijfers ooit voor een Afrikaans televisieprogramma, voetbal uitgezonderd), een pan-Arabische versie (vrouwen gesluierd) en de hoofdprijs in de televisiewereld: een Amerikaanse versie. Na de oorlog in Kosovo (1999) droomde een Britse televisieproducent hardop over een Kosovaarse Big Brother: als Serven en Albanezen, die elkaar al eeuwen naar het leven staan, in een Big Brother-uitzending ruzie konden maken zonder dat daardoor in de echte wereld rellen en gevechten uitbraken, dan leefden de Servische en Albanese Kosovaren eindelijk in vrede.(4)
Big Brother heeft een mondiale trend gezet. De opkomst van de reality soap is zelfs een belangrijke reden voor de afname van soap in het land van herkomst, Amerika. Tussen 1991 en 2000 daalden de kijkcijfers voor de elf belangrijkste soaps met maar liefst 83 procent, ten gunste van reality soaps als Big Brother, Judge Judy (echte rechtszaken worden nagespeeld, waarbij de juriste Judy uitspraak doet) en een variant met de enigszins beangstigende titel Judge Hatchett (Rechter Bijl). Andere belangrijke concurrenten voor soaps zijn sitcoms als Seinfeld, Sex and the City en de best bekeken en meest lucratieve Amerikaanse serie ooit, Friends. Afleveringen van deze series worden weliswaar op andere tijden uitgezonden, maar ze trekken enorme advertentie-inkomsten naar zich toe, die nu niet meer naar de soaps gaan.
De bedreiging voor de traditionele soaps is zelfs zo groot dat soapeigenaar en zeepfabrikant Proctor & Gamble in 2000 overwoog de twee langstlopende soaps (As the World Turns en oersoap Guiding Light – de laatste wordt sinds 1937 via de radio en sinds 1953 via de televisie uitgezonden) van de hand te doen. Hier komt ook de naam van het genre ‘soap’ vandaan: zeepfabrikanten zochten in de jaren dertig een medium om hun belangrijkste doelgroep, huisvrouwen, te bereiken met radiospotjes. Maar er waren geen programma’s waar vooral vrouwen naar luisterden, en dus creëerden de zeepfabrikanten die: soap opera’s.
Dit marketingconcept werkte meer dan vijftig jaar perfect. Maar in de jaren negentig gingen steeds meer Amerikaanse vrouwen werken; door de opkomst van de parttime job bovendien op steeds onregelmatiger tijden. De doelgroep spatte als een zeepbel uit elkaar, en de soap verloor zijn belangrijkste functie. Toch menen sommige kenners dat de soap nooit ten onder zal gaan. Ook al verwatert de doelgroep, het uitzenden van soaps is en blijft een effectieve manier om zo veel mogelijk huisvrouwen tegelijkertijd naar dezelfde commercial te laten kijken. Zolang er huisvrouwen zijn, houden zeepfabrikanten de hoofdrolspelers van hun soaps in leven.(5)

Meer weten?
• Een deel van de informatie in dit lemma komt uit aflevering 59 van het tijdschrift Colors dat geheel gewijd was aan de telenovelas. Op www.colorsmagazine.com is een exemplaar te bestellen. Een aanrader, ook vanwege de fraaie foto’s.
• Robert C. Allen deed onderzoek naar soaps en schreef er een serieus boek over: To Be Continued (1995). Allen schrijft onder andere over de manier waarop in verschillende culturen naar soaps wordt gekeken.
• Joost Smiers, verbonden aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht, schreef Arts under pressure – Promoting Cultural Diversity in the Age of Globalization (2003).
• De discussie over de vraag of globalisering zorgt voor een verlies aan culturele verschillen, komt ook aan bod in de lemma’s Culturele diversiteit, Televisie, McDonaldisering en Glokalisering.


Bronnen Soaps
(1) The Economist, ‘The Mexicans are coming!’, 3 oktober 2002.
(2) Zoals geciteerd in Colors, 59, december 2003/januari 2004, p. 6. De rest van dit lemma is hierop gebaseerd, tenzij anders vermeld.
(3) Joost Smiers, Arts under pressure. Zed Books, 2003, p. 139.
(4) The Economist, ‘Watching you, Africa’, 19 juni 2003; www.vpro.nl/programma/tegenlicht; Evert Nieuwenhuis, ‘Nieuwslezen linke soep’, Internationale Samenwerking, juni 2001.
(5) The Economist, ‘Has the bubble burst for American soap?’, 3 februari 2000; Diederik van Hoogstraten, ‘Amerika neemt vanavond afscheid van “Friends”. Legendarische sitcom bereikt commerciële climax’, De Tijd, 6 mei 2004.

© Evert Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)

 

 

naar boven


TAAL: de wereld kent zo’n 6800 talen waarvan er elk jaar gemiddeld tien uitsterven. Globalisering wordt vaak als belangrijke oorzaak van die afname aangedragen. Volgens veel mensen zou de mondiale opkomst van Engels het voortbestaan van veel andere talen bedreigen.
Talen komen en gaan, dat is nooit anders geweest. Maar enkele talen, waaronder Baskisch en Hebreeuws, zijn ouder dan tweeduizend jaar. Maar momenteel sterven ongekend veel talen uit, stelt UNESCO, de organisatie van de Verenigde Naties voor onderwijs, wetenschap en cultuur. Ongeveer de helft van alle levende talen wordt met uitsterven bedreigd (dialecten niet meegerekend). Elke veertien dagen sterft een laatste spreker van een taal.(1)


De feiten
• Er zijn zo’n 6800 talen. De helft daarvan dreigt in een generatie uit te sterven omdat kinderen de taal van hun ouders niet meer leren.
• Ongeveer vierhonderd talen lopen aan het begin van de 21ste eeuw acuut gevaar om uit te sterven omdat er nog maar enkele sprekers van in leven zijn. Dat geldt onder meer voor Busuu in Kameroen (nog acht sprekers in 2005), Chiapaneco in Mexico (150 sprekers) en Saami Pite (Zweden en Noorwegen, twintig sprekers).
• De meeste talen worden beheerst door een relatief laag aantal sprekers. De helft van alle talen wordt gesproken door minder dan 2500 sprekers per taal. 96% van alle talen wordt door vier procent van de wereldbevolking gesproken.
• Slechts 250 talen (bijna 4 procent) hebben meer dan een miljoen sprekers. Van die talen worden Mandarijn (Chinees), Engels en Spaans het meest gesproken.
• De helft van de top tien van meest gesproken talen is Europees, terwijl ‘het oude continent’ maar vier procent van alle talen heeft voortgebracht.
• Engels is strikt genomen niet de meest gesproken taal (dat is Mandarijn), maar domineert desalniettemin de wereld. Ongeveer 1,6 miljard mensen gebruiken Engels op een of andere manier zonder het perfect te beheersen (iets minder dan een miljard mensen beheerst Chinees Mandarijn). Engels is de lingua franca in de diplomatie, het zakenleven, het hoger onderwijs en de Massacommunicatie. Internet vergroot de invloedssfeer van het Engels. Naar schatting is vijfenzeventig procent van alles wat op internet verschijnt in het Engels geschreven. Veertig procent van de mondiale economische productie (bruto binnenlands product) vindt plaats in landen waar Engels de voertaal is.
• Van de 6800 talen in de wereld, worden zo’n vierduizend talen gesproken door de driehonderd miljoen mensen die tot inheemse volken worden gerekend.
• Vier procent van alle talen is offi cieel erkend door de overheid van het land waar ze gesproken worden.
• Negentig procent van alle talen komen niet op internet voor.
• Tienduizend jaar geleden, toen er zo’n vijf tot tien miljoen mensen op aarde woonden, werden er naar schatting twaalfduizend talen gesproken. De afgelopen vijfhonderd jaar zijn er tussen de vier- en negenduizend talen uitgestorven.

Waarom sterven talen uit?
Sommige oorzaken van het uitsterven van talen zijn ouder dan de allereerste taal. Dat geldt bijvoorbeeld voor natuurrampen. Andere hebben te maken met de integratie van gebieden met de rest van de wereld. Oftewel: globalisering. Meestal sterven talen uit door een of meer van de volgende oorzaken.
• Natuurrampen. Door een zeebeving stierven bijvoorbeeld de laatste vijftig sprekers van Paulohi in Indonesië. Door aids sterven halve generaties, met name in Afrika, waar iets minder dan een derde van alle talen gesproken wordt.
• Overheersing door andere volken. In de koloniale tijd werd in grote gebieden een vreemde taal ingevoerd, zoals Engels, Frans of Spaans. Soms werden oorspronkelijke talen verboden en werden de nieuwe talen met dwang opgelegd, zoals bij Amerikaanse Indianen in de negentiende en twintigste eeuw. Tot in de jaren zeventig mochten Aboriginals in Australië niet hun oorspronkelijk taal spreken. Dat heeft zijn sporen nagelaten: van de vierhonderd Aboriginal-talen die er waren, zijn er nog maar vijfentwintig over. Maar ook vreemde ziekten die de kolonisatoren meenamen, zoals mazelen en pokken, hebben volksstammen en daarmee talen uitgeroeid. Al met al zijn er nog maar zes levende talen van de naar schatting driehonderd talen die voor de komst van Columbus in 1492 in Noord-Amerika werden gesproken. In Zuid-Amerika hebben meer talen de komst van Europeanen overleefd: zo’n 640 aan het begin van deze eeuw.
• Voordat westerse ontdekkingsreizigers de aarde overtrokken, zijn er in Afrika, Azië en Amerika door oorlogen, overheersing en genocide ook talen uitgestorven.
• Om nationale eenheid te creëren, willen politici vaak dat hun burgers dezelfde taal spreken. Door toedoen van de tsaren en de communisten, spreekt in Rusland negentig procent van de bevolking Russisch, waardoor veel talen zijn uitgestorven, en er op dit moment zo’n zeventig talen met uitsterven bedreigd worden. De Tanzaniaanse president Julius Nyerere (1922-1999) maakte van het relatief nieuwe Swahili een offi ciële taal, waardoor andere talen onder druk komen te staan, zoals het Zalamo in Tanzania en het Alagwa in Kenia. In veeltalig Malawi eist de grondwet
dat parlementariërs Engels spreken. Nationaal, eentalig onderwijs is volgens de VN een van de grootste bedreigingen van talen. In Afrika krijgen acht van de tien schoolgaande kinderen onderwijs in een andere taal dan zijn of haar moedertaal.(2)
Migratie is een andere belangrijke oorzaak van het uitsterven van talen. Wie naar de stad trekt, zal zijn oude taal minder vaak spreken. Zijn of haar kinderen zullen de taal van de stad leren, en een of twee generaties verder is de taal waarschijnlijk uit de familie verdwenen. Welke Amsterdamse familie met de Friese achternaam Hylkema, Postma of Itsma spreekt nog Fries? Hun voorouders verhuisden van Friesland naar Amsterdam, maar hun taal bleef achter.
• De ontsluiting van afgelegen gebieden kan talen doen uitsterven. In de Amazone of op Papoea Nieuw-Guinea zorgen de aanleg van wegen en de komst van scholen, ziekenhuizen en missionarissen voor het verdwijnen van talen. Niet toevallig hangen taal en biodiversiteit sterk samen: hoe meer verschillende soorten fauna en flora er in een gebied zijn, hoe meer talen er gesproken worden. Door te zijn afgezonderd van andere gebieden is er minder interactie met andere talen en dier- en plantensoorten. In de piepkleine archipel Vanuatu (200.000 inwoners) worden meer dan 110 talen gesproken, voornamelijk omdat die eilanden relatief weinig contacten met de buitenwereld hebben. Wanneer afgesloten gebieden integreren met hun omgeving of de rest van de wereld, lopen hun talen kans uit te sterven, zeggen onderzoekers.
• Tegenwoordig sterven veel talen uit omdat mensen vrijwillig nieuwe talen leren. Daardoor komen kleine talen in het gedrang.(3) Een grote taal als het Engels, wordt geassocieerd met vooruitgang en economisch succes. Wie wil dat zijn kinderen vooruitkomen in de wereld, leert ze een taal waarmee ze met de rest van de wereld kunnen communiceren. Chili heeft een programma opgezet om alle schoolgaande kinderen Engels te leren. Het doel is om binnen een generatie een tweetalig land te creëren, waarbij Nederland overigens als lichtend voorbeeld wordt genoemd. Ook Mongolië wil het Engels actief aan de man brengen. ‘Wij zien Engels niet alleen als communicatiemiddel, maar als een venster op de rest van de wereld,’ zegt Tsakhia Elbegdorj, de minister-president van Mongolië, die wil dat in zijn land Engels de tweede taal wordt, in plaats van het Russisch, dat Sovjetleider Josef Stalin introduceerde.(4)
Het streven naar vooruitgang is mooi, maar er kleeft een nadeel aan, vinden critici. Door de introductie van grote, nieuwe talen zoals het Engels, sterven kleine talen uit. Als een boer in de Chileense bergen wil dat zijn kind Spaans én Engels leert, zal hij de lokale taal van zijn ouders laten voor wat die is, zoals een Mongoolse herder waarschijnlijk ook zal doen. Deze stelling is echter omstreden.

Engels: de killer language?
Er is een beroepsgroep die wereldwijd dezelfde taal spreekt: verkeersleiders op luchthavens. Op last van de International Civil Aviation Organization (ICAO, gelieerd aan de Verenigde Naties), spreken ze allemaal Engels. Is het steenkolen-Engels van de verkeersleiders het linguïstisch voorland van de wereld?
Nee, zegt bijvoorbeeld de Britse taalonderzoeker David Graddol in een artikel in Science. Graddol ziet twee ontwikkelingen. Ten eerste zullen mensen in toenemende mate twee- of meertalig zijn, waarbij Engels steeds vaker tot het standaardrepertoire zal horen. Toenemende mobiliteit en wereldwijde verstedelijking dragen ertoe bij dat de meeste mensen meer dan één taal spreken en vaker en gemakkelijker overschakelen. Dit zal ten koste gaan van bestaande talen. Maar Engels zal niet alleen talen vernietigen, het zal ook nieuwe, unieke, prachtige talen creëren, belooft Graddol.
Steden zullen het epicentrum van de linguïstische smeltkroes zijn, want hier komen de talen samen en fuseren ze (schoolkinderen in Londen spreken minstens driehonderd talen – meer dan er oorspronkelijk in heel Europa worden gesproken). Een dergelijke fusie van talen deed zich eerder voor op de eilanden in de Caribische zee, waar slaven met vele talen samenkwamen en het Creools ontstond.(5)
Ook de Amerikaanse linguïst Joshua Fishman ziet in het Engels geen killer language, maar heeft daar andere argumenten voor dan Graddol. Volgens Fishman is het Engels in grote delen van de wereld – ook waar het al eeuwen gesproken wordt, zoals in voormalige Britse koloniën – vooral een taal van de elite, zoals Latijn dat was in het middeleeuwse Europa. En ook al zingt een groot deel van de wereld moeiteloos een liedje van popster Madonna mee, dat wil niet zeggen dat ze de tekst begrijpen, laat staan dat ze een alledaags gesprek in het Engels kunnen voeren, aldus Fishman.
Hij ziet geen overheersing van één mondiale taal, maar de opkomst van regionale talen, zoals Hindu, Swahili, Arabisch, Chinees of Spaans. Neem Afrika, waar zo’n 2000 talen worden gesproken en dertien procent van de wereldbevolking woont. In West-Afrika is Hausa de regionale taal, de eerste taal waarin vreemden elkaar aanspreken. Zo’n 25 miljoen mensen spreken Hausa als eerste, en ongeveer het dubbele aantal mensen spreekt het als tweede of derde taal. Veel Hausa-sprekers zijn moslim, en Arabisch is de taal waarin ze hun religie beleven. Kortom, veel West-Afrikanen
zijn drietalig: ze spreken hun lokale taal met vrienden en familie, de regionale taal Hausa op de markt en Arabisch in de moskee of tijdens hun gebeden. Het Hausa zal geen concurrentie krijgen van het Engels, hoogstens van het Woloff, een Senegalese regionale taal. Wat voor Afrika geldt, geldt ook voor India, China, Midden-Amerika en het Midden-Oosten, aldus Fishman.
Dezelfde krachten die globalisering vormgeven (zoals handel, mobiliteit en telecommunicatie) veroorzaken de regionalisering van taal. Globalisering is iets voor de elite, regionalisering voor de massa’s, aldus Fishman. Dit neemt niet weg dat talen zullen uitsterven; met name talen die minder dan een miljoen sprekers hebben lopen gevaar (96 procent van alle talen). Maar het zijn volgens Fishman regionale talen die de klappen uitdelen en het is niet het steenkolen-Engels van vliegverkeersleiders.(6)

Is het erg als een taal uitsterft?
‘Als je een taal verliest, verlies je een cultuur, intellectuele rijkdom, een kunstwerk. Het is alsof je een bom op een museum gooit,’ schreef de linguïst Kenneth Hale.(7) Als talen uitsterven, is dat volgens Hale een groot verlies aan culturele diversiteit. Stel je voor dat je de laatste persoon in de wereld bent die Nederlands spreekt. Niemand kan met je delen hoe mooi en onvertaalbaar het woord ‘schietgebedje’ is. Of ‘binnenpretje’, ‘schorriemorrie’, ‘verrukkelijk’ of ‘vrijen’ – volgens de lezers van de Volkskrant het mooiste woord van de Nederlandse taal.(8)
Welke fascinerende wereld gaat er schuil achter Rotokas (Papoea Nieuw-Guinea), een taal met zes medeklinkers en vijf klinkers? Wij zullen het nooit weten, want er is niemand meer die ons de taal kan leren. Of neem Ubykh, een taal uit de Kaukasus met tachtig medeklinkers en drie klinkers. In 1992 stierf de laatste spreker van deze taal. Ook de enige ‘vrouwentaal’, het Nushu dat in de Chinese provincie Hunan is ontstaan, is uitgestorven. Nushu werd alleen gebruikt door vrouwen om onderling hun diepste zieleroerselen te delen. In 2004 stierf de laatste spreekster van wat
waarschijnlijk ’s werelds enige vrouwentaal was.(9)
Met een taal gaat ook kennis verloren, bijvoorbeeld van de natuur. Veel van de uitstervende talen worden gesproken in regenwouden en op afgelegen eilanden. Inheemse volken van Papoea Nieuw-Guinea hebben allemaal hun eigen namen voor honderden verschillende vogelsoorten op hun eiland, terwijl het pidgin English er voor elke soort maar twee heeft. Als hun taal uitsterft, verdwijnt ook hun kennis van de flora en fauna. Geschiedkundigen zijn gefascineerd door het West-Afrikaanse Igo, omdat de taal het antwoord lijkt te bevatten op de vraag hoe de migratiestromen in West-Afrika de afgelopen eeuwen zijn geweest. Ook deze taal wordt met uitsterven bedreigd. Psychologen die willen weten hoe het menselijk taalvermogen zich ontwikkelt, zien uniek onderzoeksmateriaal voor hun ogen verdwijnen. En ook linguïsten zien hoe schatkamers zich sluiten: alle 830 talen op Papoea Nieuw-Guinea, bijvoorbeeld, worden met uitsterven bedreigd, terwijl er nog maar twaalf bestudeerd zijn.

Herboren
Talen kunnen uit de dood herrijzen. In 1999 verlieten vier studenten hun high school op Hawaï, na uitsluitend onderwijs te hebben genoten in de lokale taal. Dat was in honderd jaar, sinds de annexatie van Hawaï door de Verenigde Staten, niet meer voorgekomen. De Keltische taal Cornish stierf in 1777 toen haar laatste spreker onder de zoden verdween. Nu spreken zo’n tweeduizend mensen de taal weer. Ook Maori en Welsh behoren weer tot het rijk der levende talen.
Hét succesverhaal gaat over het Hebreeuws, dat zo goed als dood was en alleen voor religieuze doelen werd gebruikt, totdat het werd uitgeroepen tot de offi ciële taal van Israël. In de afgelopen eeuw is het Hebreeuws van een puur geschreven taal uit het rijk der doden opgestaan en het wordt nu door vijf miljoen mensen gesproken. Overigens ten koste van een andere joodse lingua franca, het Jiddisch.

Meer weten?
• www.ethnologue.com is een website met een recent overzicht van alle levende, bedreigde en dode talen. Veel geciteerd.
• UNESCO, de VN-organisatie die zich onder meer richt op het behoud van culturele diversiteit, besteedt veel aandacht aan talen. Zie bijvoorbeeld het rapport Language Vitality and Endangerment (2003), te downloaden via www.unesco.org.
• Daniel Nettle en Suzanne Romaine schreven het veel geprezen Vanishing Voices: The Extinction of the World’s Languages (2000). Ook Language in Danger (2002) van Andrew Language in Danger (2002) van Andrew Language in Danger Dalby is goed ontvangen.
• In The Future of English? gaat David Graddol in op de vraag of Engels de wereld zal The Future of English? gaat David Graddol in op de vraag of Engels de wereld zal The Future of English?
overheersen, te downloaden via www.britishcouncil.org. Bevat veel interessante wist-je-datjes, grafi eken en kaarten.
• Joshua Fishman is een eminente linguïst en schreef veel boeken. Voor een overzicht, bezoek zijn website op www.stanford.edu.

Bronnen Taal
(1) Bronnen voor dit lemma tenzij anders vermeld: UNESCO, Language Vitality and Endangerment 2003; Summer Institute of Linguistics, www.sil.org & www.ethnologue.com; Payal Sampat, ‘World’s Many Languages Disappearing’, in: State of the World 2001. Worldwatch Institute; Jessica Williams, 50 Facts that should change the world. Icon, 2004, p. 209-212; Joshua Fishman, ‘The New Linguistic Order’, Foreign Policy, winter 1998-1999; The Economist, ‘Babel runs backward’, 1 januari 2005.
(2) UNDP, Human Development Report 2004.
(3) Aldus de linguïst Matthias Brenzinger, verbonden aan Dartmouth College, Verenigde Staten. Zoals geciteerd in: The Economist, ‘Babel runs backward’, 1 Januari 2005.
(4) James Brooke, ‘For Mongolians. E Is for English, F Is for Future’, The New York Times, 15
februari 2005.
(5) Science, vol. 303,1329, 27 februari 2004. Zoals geciteerd in: Ode, april 2005;UNDP, Human
Development Report 2004
, p. 30.
(6) Joshua Fishman, ‘The New Linguistic Order’, Foreign Policy, winter 1998-1999.
(7) Zoals geciteerd in The Economist, ‘Babel runs backward’, 1 Januari 2005.
(8) de Volkskrant, ‘Een zeer beminnelijke winnaar’, 2 november 2004.
(9) de Volkskrant, ‘Laatste spreekster van “vrouwentaal” Nushu overleden’, 24 september 2004.

© Evert Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)

naar boven



WERELDHANDELSORGANISATIE (World Trade Organization, WTO): internationale organisatie die de wereldhandel reguleert. De 148 lidstaten hebben afspraken gemaakt over handel in goederen, diensten en ideeën. Daarnaast doet de WTO bindende uitspraken in handelsgeschillen tussen landen. De WTO vervult een spilfunctie in economische globalisering en is een van de meest omstreden internationale instituten.
Wat aan de vergadertafels van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organization, WTO) besloten wordt, raakt miljarden mensenlevens wereldwijd. Zonder internationale handel zouden Nederlanders – bijvoorbeeld – geen Franse wijn kennen, geen mtv, geen Japanse auto’s, geen fietsbanden, geen appeltjes van oranje – enfin, zonder internationale handel zou Nederland Nederland niet zijn. En wat voor Nederland geldt, geldt voor alle landen in de wereld. Wat heeft de WTO daar mee te maken? Alles: zo’n 97 procent van de internationale handel valt onder het regime van de WTO.(1)
Voorstanders van de WTO wijzen erop dat de wereldhandel door de afspraken soepeler en vrijer verloopt. Hierdoor groeit de wereldhandel en neemt de mondiale welvaart toe. Sommigen beweren zelfs dat dit de wereldvrede bevordert: wie een ander nodig heeft om te kunnen handelen, zal met die ander geen oorlog voeren.
Veel andersglobalisten zien dat anders. Zij zien in de WTO een tempel van neoliberalisme waar ‘multinationals het voor het zeggen hebben’ en ‘winst belangrijker is dan mensen’. Talloze actievoerders richten hun pijlen op de WTO. Of het nu gaat om het beschermen van schildpadden, een werkweek van veertig uur, het recht op onderwijs, vrouwenemancipatie, drinkwater, openbaar vervoer, gentechvrije kikkervisjes of Hollywoodfilms: alle wegen leiden naar het Meer van Genève, waar het hoofdkantoor van de WTO gevestigd is.

Wat de WTO niet is...
Voordat we de WTO ontleden, moet eerst een hardnekkig misverstand de wereld uit. Veel mensen – vooral tegenstanders van de WTO – beweren dat ‘de WTO vrijhandel wil bevorderen’. Dat is niet zo. Ten eerste wil de WTO niets. De WTO is een verdragsorganisatie waarin de lidstaten onderling afspraken maken. Het zijn dus de lidstaten die iets willen. De WTO is niet meer dan een vergadertafel waaraan afspraken worden gemaakt.
Ten tweede staat de WTO niet voor vrijhandel. Vrijhandel is internationale handel zonder overheidsbemoeienis. De lidstaten van de WTO willen juist het tegenovergestelde: ze willen de wereldhandel reguleren. Wel is het zo dat ze afspraken maken over het verwijderen van handelsbarrières die door overheden worden opgelegd, maar dat is iets anders dan vrijhandel. Dit is meer dan een woordspelletje. Bij vrijhandel geldt het recht van de sterkste omdat er geen spelregels zijn. De lidstaten van de WTO willen juist spelregels opstellen die voor de zwakken én de sterken gelden. George Soros, een bekende filantroop en megaspeculant, verwoordt het als volgt: ‘De WTO is de enige internationale organisatie waar de Verenigde Staten naar luisteren.’
Critici van de WTO dragen aan dat het recht van de sterkste wel degelijk geldt, omdat de sterksten de WTO-regels maken. De ongeschreven wetten van de jungle zijn nu geschreven wetten van de WTO geworden, menen zij. Voorstanders van de WTO dragen aan dat het beter is om wel regels te hebben dan geen regels. Waarom, zo vragen zij, willen anders bijna alle landen, arm en rijk, lid worden van de WTO? Aan het eind van dit lemma worden deze argumenten uitgebreider besproken.
De WTO is het hart van het ‘multilaterale handelssysteem’: de kern van alle mondiale afspraken voor de wereldhandel. Maar er zijn ook tal van bilaterale verdragen (afspraken tussen landen) en regionale handelsverdragen die buiten de WTO omgaan. Dat aantal neemt toe: van de driehonderd die er in 2005 zijn ondertekend, is meer dan de helft tot stand gekomen in de tien jaar dat de WTO bestaat.(2) Sommigen zien dit als een groeiende bedreiging voor de WTO, omdat ze de wereld weer verdelen in een lappendeken van handelsverdragen, terwijl de WTO juist één mondiaal handelsregime wil (zie onder het kopje De toekomst van de WTO: hervormingen?).
Tot slot: de WTO is geen onderdeel van de Verenigde Naties (in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds).



Bron WTO, IMF & The Economist


Wat doet de WTO?
De WTO heeft drie functies:
1) het opstellen van regels voor handel
2) het bieden van een forum voor onderhandelingen
3) handelsgeschillen beslechten

Regels voor handel
De regels die de WTO over handel opstelt, beslaan drie gebieden: goederen, diensten en intellectuele eigendom. Deze drie pilaren hebben elk een eigen ‘wetboek’, die we hieronder iets uitgebreider behandelen.
Welk doel hebben deze regels? Ze moeten discriminatie voorkomen. Het mag niet uitmaken dat een product in een ander land is gemaakt, het moet op dezelfde manier worden behandeld. Een voorbeeld: Nederland mag, om haar eigen tomatenteelt te beschermen, geen extra tarieven opleggen voor Egyptische tomaten. Handel en goederen mogen niet gehinderd worden door landsgrenzen. Er zijn uitzonderingen. Zo mag een land importen bemoeilijken bij een ‘ernstige economische crisis’, waarbij er natuurlijk alle ruimte is om erover te discussiëren wanneer een economische crisis ‘ernstig’ genoeg is om beschermende maatregelen te nemen.
De regels gaan over meer dan invoerheffingen en importquota’s. Ook andere mogelijk discriminerende maatregelen zijn onderwerp van WTO-bepalingen. Zo stelt de WTO dat producten uit andere landen pas geweerd mogen worden als wetenschappelijk is bewezen dat ze schadelijk zijn voor de volksgezondheid en het milieu (wel is het mogelijk om, in afwachting van wetenschappelijk bewijs, importen ‘voor een redelijke periode’ te verbieden). In de meeste landen, waaronder Nederland, is die volgorde omgekeerd: een fabrikant mag pas een product op de markt brengen als aangetoond is dat het veilig is. Dit heeft consequenties voor bijvoorbeeld het verbieden van buitenlandse, genetisch gemodificeerde gewassen: pas als bewezen is dat die schadelijk zijn, mogen ze geweerd worden.
Regels over arbeidsomstandigheden vallen niet onder de WTO. De WTO verbiedt geen kinderarbeid, arbeidsweken van honderd uur of onveilige werksituaties (wat overigens niet betekent dat lidstaten dat zelf niet mogen verbieden). Tegenstanders van een koppeling tussen arbeidsrechten en WTO-regels vinden dit verstandig, omdat er al een andere organisatie voor arbeidsomstandigheden is: de International Labour Organization (ILO) van de Verenigde Naties. Onder de tegenstanders bevinden zich ook ontwikkelingslanden die bang zijn dat hun exportproducten door rijke landen geweerd worden omdat ze niet aan westerse maatstaven voldoen. Dat ondermijnt hun concurrentiepositie. Zoals een Egyptische minister van handel het verwoordt: ‘Waarom zijn geïndustrialiseerde landen, nu arbeid in derdewereldlanden concurrerend blijkt te zijn, opeens bezorgd over onze arbeiders?’(3)
Voorstanders van een link tussen arbeidsrechten en de WTO, waaronder veel andersglobalisten, begrijpen niet waarom een belastingmaatregel die het moeilijker maakt om wattenstaafjes te importeren belangrijker is dan het verbieden van kinderarbeid. De WTO heeft bovendien een sterke arm (het handelstribunaal DSB, zie onder het kopje Handelstribunaal) waarmee het werkgevers en landen die regels aan hun laars lappen kan aanpakken. De ilo heeft dat niet. Kortom, zeggen deze critici, wie serieus werk wil maken van een rechtvaardiger wereld, moet arbeidsomstandigheden net zo zwaar laten wegen als handelsvoorwaarden.

Zoals gezegd, behandelen de WTO-regels drie gebieden en zijn er drie ‘wetboeken’.

• General Agreement on Tariffs and Trade (GATT)
GATT = goederen
Goederen = computers, t-shirts, appelen, et cetera
GATT is het oudste WTO-wetboek en trad in 1948 in werking. GATT is de voorloper van de WTO: in 1995 ging het als tijdelijk bedoelde GATT over in de permanente WTO. GATT bevat meer dan dertigduizend pagina’s met regels en zestig afzonderlijke afspraken tussen individuele landen (landen spreken dan bijvoorbeeld af om in fases invoerheffingen af te schaffen). Er zijn speciale secties die handelen over bijvoorbeeld landbouw en textiel en zaken als productstandaarden, subsidies en maatregelen tegen dumpen.

• General Agreement on Trade in Services (GATS)
GATS = diensten
Diensten = bankieren, baggeren, transporteren, et cetera
Banken, reisbureaus, verzekeringsmaatschappijen en transportbedrijven verlenen diensten en ook zij willen zaken doen in het buitenland. Zoals GATT voor tomaattelers geldt, geldt GATS voor deze dienstverleners. Landen hebben ook onderlinge afspraken gemaakt over het openen van dienstensectoren voor buitenlandse concurrentie. GATS is een gevoelig dossier, ook in Nederland. Sommige mensen maken zich zorgen dat scholen of ziekenhuizen door buitenlandse bedrijven zullen gaan worden gerund.

• Agreement on Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIPS)
TRIPS = intellectuele eigendom
Intellectuele eigendom = copyrights en patenten op medicijnen, software, muziek, et cetera
TRIPS bevat regels die intellectuele eigendom beschermen. Het ontwikkelen van een medicijn kan een bedrijf jaren onderzoek hebben gekost, en daarom wordt het recept voor een medicijn als intellectuele eigendom van een farmaceutisch bedrijf gezien. Het bedrijf wil niet dat het medicijn in een ander land wordt nagemaakt zonder dat het bedrijf daarvoor dan geld ziet. Tegen ‘diefstal’ van ideeën biedt TRIPS bescherming. Naast patenten bevat TRIPS ook afspraken over bijvoorbeeld copyrights (muziek, films, boeken), merknamen en logo’s, industriële ontwerpen en geografische namen om producten aan te duiden (Parmaham, Champagne, Goudse kaas). Net als GATS is TRIPS onderwerp van discussie, omdat die het bijvoorbeeld voor arme landen moeilijk maakt om goedkoop merkloze medicijnen te produceren in de strijd tegen aids.

Voor alle drie de WTO-pilaren (GATT, GATS en TRIPS) geldt het principe ‘gelijke monniken, gelijke kappen’: wie lagere invoerheffingen hanteert voor land a, moet dat ook doen voor alle andere WTO-landen. Dit is het zogenoemde most favoured nations-principe (MFN). Dit klinkt op het eerste gezicht paradoxaal, maar de achterliggende gedachte is dat alle WTO-lidstaten voor elkaar most favoured zijn ten opzichte van niet-lidstaten. Er zijn uitzonderingen. Zo mogen handelsblokken (zoals de Europese Unie) andere regels hanteren voor hun eigen lidstaten (landen binnen de Europese Unie) dan voor andere landen. Onder bepaalde voorwaarden mogen rijke landen ontwikkelingslanden voortrekken ten opzichte van andere landen.
De liberalisering van de handel die de WTO voorstaat, is nog lang niet afgerond: er zijn wereldwijd tal van handelsbarrières in sectoren die de WTO-regels beslaan, waarvan landbouwbeleid de belangrijkste is. Er is ook discussie over het uitbreiden van de WTO-regelgeving naar nieuwe sectoren. Deze heten new issues of Singapore Issues, vernoemd naar de plaats waar ze in 1996 op de agenda zijn gezet, en beslaan vier onderwerpen: investeringen, mededinging, het faciliteren van handel (onder meer douaneregels) en transparantie bij overheidsaanbestedingen. Met name de Europese Unie is een voorstander van deze uitbreiding, maar veel ontwikkelingslanden vinden dat er al meer dan genoeg sectoren onder de WTO-regels vallen. Tijdens de huidige onderhandelingsronde, de Doharonde, werden de Singapore Issues (tijdelijk) van de agenda gehaald.

Forum voor onderhandelingen
De WTO is een schip dat al varende wordt gebouwd. Onderhandelingen gaan alsmaar door, en de WTO is nog lang niet af. ‘De WTO is een project,’ zeggen ministers van handel vaak.
Van tijd tot tijd wordt er over een boekenkast vol nieuwe verdragen en afspraken onderhandeld. Deze sessies heten onderhandelingsrondes. Onderhandelingsrondes nemen jaren in beslag, halen zelden hun deadlines en blijken altijd gecompliceerder en minder ambitieus dan bij aanvang was beloofd. In 2001 ging de Doharonde van start. In het volgende lemma (Wereldhandelsorganisatie, geschiedenis) staat een overzicht van de belangrijkste onderhandelingsrondes.
Minstens eens in de twee jaar komen de ministers van de lidstaten bijeen om te onderhandelen (voor Nederland is dat de minister van Economische Zaken). Dit zijn topontmoetingen waarbij naast meerdere ministers uit elk van de 148 lidstaten, duizenden ambtenaren, medewerkers van niet-gouvernementele organisaties, journalisten en actievoerders bijeenkomen. Historisch zijn de ministeriële bijeenkomsten in Seattle en Cancún. Op ministeriële bijeenkomsten wordt ook over cruciale onderdelen van de onderhandelingsrondes gesproken.
Besluiten worden alleen met consensus genomen; elke lidstaat heeft dus een veto. Vaak beslaan akkoorden meerdere aspecten, waardoor besluiten vaak een alles of niets karakter hebben (dit heet single undertaking: niets is akkoord tot alles akkoord is). De druk op een land om met een voorstel akkoord te gaan kan daardoor heel groot zijn. De akkoorden moeten vervolgens door de nationale parlementen geratificeerd worden.
Het streven naar consensus leidt tot ellenlange onderhandelingen. Zo nu en dan worden voorstellen gedaan om het besluitvormingsproces te stroomlijnen, bijvoorbeeld met een Raad van Bestuur waarin groepen landen dezelfde vertegenwoordigers kennen. Zie ook hieronder, De toekomst van de WTO: hervormingen?.
Met name arme landen klagen over de ondoorzichtige manier waarop de onderhandelingen verlopen. Er zijn zogeheten Green Rooms (vernoemd naar het behang van de vergaderkamer van de directeur-generaal, de hoogste ‘ambtenaar’ van de WTO) waar delegaties bijeenkomen om onderling overeenkomsten te sluiten zonder de andere lidstaten daarin te betrekken. Daarnaast worden informele minitops georganiseerd waarbij niet alle landen uitgenodigd worden. Voorstanders zeggen dat deze minitops voor meer efficiëntie zorgen, maar andere landen voelen zich buitengesloten. De WTO doet de laatste jaren naar eigen zeggen haar best de onderhandelingen meer open en transparant te maken.

Handelstribunaal: Dispute Settlement Body (DSB)
Een machtig en omstreden orgaan van de WTO is het Dispute Settlement Body (DSB). Landen (dus niet bedrijven) kunnen andere landen ‘aanklagen’ en voor de ‘rechters’ van deze geschillencommissie slepen. Het handelstribunaal oordeelt of het aangeklaagde land WTO-regels heeft overtreden.
Een echt tribunaal is het DSB niet, want de panelleden (‘rechters’) worden gekozen door de betrokken partijen. Er zijn drie, soms vijf, panelleden die expert op desbetreffend gebied zijn en onafhankelijk van hun land uitspraken doen. Daarnaast is het doel van het DSB niet om achteraf misstappen te bestraffen, maar om lopende geschillen op te lossen. De naam zegt het al: Dispute Settlement Body. Over het algemeen wordt het DSB als succesvol gezien in het beslechten van geschillen, want van de driehonderd zaken die sinds 1995 zijn aangedragen, heeft een derde de hele rechtsgang doorlopen. De rest is, al dan niet met behulp van het DSB, buiten de rechtszaal opgelost. Voor de WTO is dit een belangrijk succes, omdat die het als haar belangrijkste taak ziet om de handel soepel te laten verlopen: de WTO als een soort permanente vredesmissie om handelsoorlogen te voorkomen.
De uitspraken van het handelstribunaal zijn bindend: landen moeten zich aan de uitspraken houden, anders mag de winnende partij sancties opleggen. Een uitspraak van het DSB betekent in eerste instantie dat het aangeklaagde land zijn ‘illegale’ wetten of gebruiken moet veranderen zoals het tribunaal dat heeft geformuleerd. Als het veroordeelde land dat niet doet, moeten het aangeklaagde land en het aanklagende land overeenstemming bereiken over genoegdoening voor het aanklagende land. Dat kan bijvoorbeeld een reductie van invoerheffingen zijn, waardoor enige financiële compensatie ontstaat. Als dat overleg niets oplevert, deelt het DSB alsnog een straf uit. De WTO staat cross retaliation toe: een land kan het andere land treffen in sectoren waar het geschil niet om ging. Als de ruzie over de import van bananen ging, kunnen ook sancties in de banksector worden opgelegd. Een proces kan maximaal een jaar en drie maanden in beslag nemen. De partijen kunnen eenmaal beroep tegen de uitspraak aantekenen: dit gebeurt bij het College van Beroep (Appellate Body).
Waarom is het handelstribunaal omstreden? De positie van kleine en arme landen is niet hetzelfde als die van grote en rijke landen, vinden critici. Ze hebben minder middelen en expertise om zich voor het DSB te verdedigen of de vaak zeer gecompliceerde zaken aanhangig te maken. Ten tweede kan het DSB sancties toestaan die arme landen harder treffen dan rijke landen. Veel arme landen zijn afhankelijk van de export van twee of drie producten. Stel dat Ivoorkust en Frankrijk een handelsruzie hebben en Frankrijk krijgt gelijk van het DSB. Frankrijk kan dan als sanctie een verhoging van invoerheffingen van cacao eisen (voor Ivoorkust met afstand het belangrijkste exportproduct). Die sanctie komt hard aan voor de kleine economie van Ivoorkust. Maar stel dat Ivoorkust gelijk krijgt, dan zal Frankrijk niet wakker liggen van de extra invoerheffingen die het aan Ivoorkust moet betalen. Het gevolg is dat arme landen naar de pijpen van grote en rijke landen moeten dansen, zo concluderen critici.

Het handelstribunaal heeft gesproken...
• Hormoonvlees
Sinds 1988 verbiedt de Europese Unie (eu) vlees van dieren die met kunstmatige hormonen zijn behandeld, waarbij het niet uitmaakt of het slachtvee Europees, Amerikaans of Argentijns is. De wetenschap was er nog niet helemaal uit, maar de kunstmatig toegevoegde hormonen zouden verband kunnen houden met onder andere kanker en een vervroegde puberteit bij meisjes. De EU nam het zekere voor het onzekere, en besloot de hormonen te verbieden.
Dat mag niet van de WTO – of beter gezegd: niet op de manier waarop de EU het hormoonvlees verbood. Er bestaat een speciaal akkoord met regels over hoe, wanneer en op welke basis buitenlandse producten om wetenschappelijke redenen geweerd mogen worden (Sanitary and Phytosanitary Measures). Zo was het voor de EU mogelijk geweest om zich te beroepen op lopend wetenschappelijk onderzoek en een tijdelijk verbod in te stellen. Maar de EU was zeker van haar zaak en stelde een algemeen verbod in.
Dat zinde de Verenigde Staten niet. In 1996 maken zij een zaak aanhangig bij het handelstribunaal DSB. Zij willen graag hormoonvlees exporteren en protesteren tegen het Europese verbod op hormoonvlees. Met succes, want het DSB zegt dat het volgens de WTO-akkoorden in dit geval niet toegestaan is om import voor onbeperkte tijd te verbieden. Volgens het DSB ontbreekt de wetenschappelijke basis. Ook in hoger beroep krijgen de Verenigde Staten gelijk, en per 1999 moet Europa de importen toestaan. De EU blijft weigeren, en de VS (en Canada, dat zich bij de klacht voegt) mogen jaarlijks voor zo’n 150 miljoen euro aan handelssancties treffen.(4)
In 2005 werd de hormoonzaak weer geopend. De EU heeft haar beleid aangepast, maar de VS vinden dat onvoldoende en heffen hun sancties niet op. Tot ongenoegen van de EU, die de zaak in 2005 weer bij het handelstribunaal heeft aangekaart.

• Babyvoeding
Soms kan het dreigen met een zaak voor het handelstribunaal al grote gevolgen hebben. In 1983 maakt Guatemala de bevolking met een publiekscampagne duidelijk welke gevaren er kleven aan poedermelk. Arme mensen hebben niet altijd toegang tot schoon drinkwater, waardoor babyvoeding tot ziekte en zelfs de dood kan leiden (wereldwijd sterven daaraan 1,5 miljoen baby’s per jaar, volgens Unicef). Natuurlijke borstvoeding heeft dat nadeel niet. De overheid van Guatemala verbood termen als ‘equivalent van moedermelk’ en visuele uitingen die het gebruik van flesvoeding idealiseren, zoals afbeeldingen van blakende babies op de verpakking. Vooral die laatste verordening was de Amerikaanse firma Gerber Food (‘Babies are our business’) een doorn in het oog. Want de beroemde Gerber Baby was al decennia het logo van Gerber.
Alle binnen- en buitenlandse poederfabrikanten van Guatemala volgden de nieuwe aanwijzingen, behalve Gerber. Volgens Gerber was de publiekscampagne niets anders dan een verkapte handelsbelemmering. De Amerikaanse regering sprong voor Gerber in de bres en dreigde met een zaak voor het handelstribunaal (toen nog onderdeel van GATT). Aan de vooravond van de oprichting van de WTO (1995) telde Guatemala zijn knopen: het maakte een uitzondering voor buitenlandse firma’s die binnen haar landsgrenzen poedermelk willen verkopen. Ironisch genoeg bleek dat Guatemala’s publiekscampagne wel degelijk binnen de regels van de WTO passen. Maar Guatemala miste de juridische kennis en nam het zekere voor het onzekere.(5)

• Katoensubsidies
Dat de WTO niet altijd een vijand van arme landen is, zoals sommige van haar tegenstanders beweren, blijkt uit de alom als historisch betitelde uitspraak die het handelstribunaal DSB deed in een zaak over katoensubsidies. Brazilië spande een zaak aan tegen de Verenigde Staten, omdat het vond dat de katoensubsidies handelsverstorend zijn. Het DSB gaf Brazilië gelijk, en sloeg daarmee een bres in het bastion van de westerse landbouw. Zie Landbouwbeleid voor een bespreking van deze zaak.

Beleidsanalyse
Een minder bekende (en minder belangrijke) functie van de WTO is het analyseren van het handelsbeleid van landen. Het Trade Policy Review Mechanism’s (TPRM) heeft als doel om transparantie te creëren en na te gaan welke invloeden het handelsbeleid van lidstaten hebben. Alle lidstaten ondergaan op gezette tijden een onderzoek, waarin hun handelsbeleid wordt doorgelicht. Zowel het land onder de loep als de WTO schrijven een rapport. De rapporten worden door alle lidstaten besproken. Grote landen krijgen ongeveer elke twee jaar een rapport, kleine landen iets minder vaak. De TPRM’s zijn omstreden. Een criticus verwoordt het als volgt: ‘Middels de TPRM’s functioneert de WTO als een internationaal economisch tribunaal, waarbij neoliberalisme de norm is waaraan economisch beleid wordt getoetst.’(6)

Wie heeft het voor het zeggen?
Bij de WTO hebben de regeringen van de lidstaten (en de parlementen in democratische landen, die de verdragen moeten ratificeren) het laatste woord. Zij beslissen immers of ze akkoord gaan met de afspraken. Regelmatig komen ambassadeurs of andere afgevaardigden in Genève samen om te onderhandelen, en ook zij vallen onder de verantwoordelijkheid van nationale regeringen.
Het secretariaat van de WTO is in Genève gevestigd. In tegenstelling tot het IMF en de Wereldbank, heeft het secretariaat geen vergaande beslissingsbevoegdheid. Het is een secretariaat, niet meer en niet minder. De directeur-generaal van de WTO heeft dan ook lang niet zo veel invloed als de presidenten van de Bretton Woodsinstellingen (Wereldbank en Internationaal Monetair Fonds). Desalniettemin wordt er door de lidstaten altijd flink gevochten om deze positie, waarvan de bezetter (in tegenstelling tot die van de directeur-generaals van de Wereldbank en het IMF), uit alle delen van de wereld afkomstig kan zijn.
Bij de WTO werken 630 mensen (de Wereldbank heeft zo’n tienduizend employees) en het budget is klein: honderd miljoen euro, ‘de helft van wat de staf van de Wereldbank aan reizen uitgeeft,’ zo rekende een journalist voor.(7) Dat is niets vergeleken met de omvang van de wereldhandel die de WTO reguleert: daar gaat ruwweg zesduizend miljard dollar per jaar in om.(8)

De toekomst van de WTO: hervormingen?
Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de WTO schreef een commissie onder voorzitterschap van Peter Sutherland, de eerste directeur-generaal van de WTO, een rapport over de toekomst van de WTO. Een vrolijk verjaardagscadeautje werd het rapport niet.(9)
Het Sutherlandrapport ziet problemen en stelt hervormingen voor. Een belangrijke dreiging is het gebrek aan begrip voor vrijhandel bij het grote publiek. Politici moeten beter uitleggen dat vrijhandel voor iedereen het beste is, aldus de commissie van Sutherland. Ten tweede moeten landen ophouden met voortdurend onderling afspraken te maken. Er ontstaat een ‘spaghettikom’ van handelsverdragen. Landen met bilaterale of regionale verdragen trekken elkaar voor, en hierdoor komt het belangrijkste principe van de WTO (non-discriminatie, oftewel: gelijke monniken, gelijke kappen) onder druk te staan. Landen moeten terugkeren naar die ene mondiale onderhandelingstafel, de WTO.
Een reden voor de toename van regionale en bilaterale verdragen, is de stroperigheid van de WTO. Door de consensusregel hebben alle 148 lidstaten (en over niet al te lange tijd zullen dat er 170 zijn) een veto, waardoor onderhandelingsronden eindeloos kunnen voortslepen. De belangrijkste aanbeveling van de commissie Sutherland is om het consensus-principe te laten varen. Landen die zich verzetten tegen de wil van de meerderheid, moeten op papier uitleggen waarom het nieuwe verdrag ingaat tegen ‘vitaal nationaal belang’. Als dat de meerderheid niet overtuigt, kan er desnoods zonder de dwarsliggers verder onderhandeld worden.
Het is zeer de vraag of deze aanbevelingen in de praktijk gebracht zullen worden. Andere voorstellen, zoals het transparanter maken van het handelstribunaal DSB, lijken meer kans te hebben.

Argumenten tegen de WTO
• ‘De WTO is slecht voor arme landen’
Het idee dat vrijhandel meer welvaart voor iedereen creëert, is een mythe, zeggen critici. De WTO-verdragen dwingen landen hun kwetsbare economie open te stellen, terwijl ze daar nog helemaal niet klaar voor zijn. De rijke landen zijn hierin hypocriet. Ten eerste eisen ze van ontwikkelingslanden dat ze meer handelsbarrières weghalen dan rijke landen doen (zie Handelsbarrières en Landbouwbeleid). Ten tweede zijn westerse landen onder andere tot ontwikkeling gekomen door protectionistische maatregelen. Waarom mogen arme landen dan niet hetzelfde doen, vragen tegenstanders zich af.

• ‘De WTO plaatst handel en commercie boven alles’
In WTO-verdragen is handel belangrijker dan milieu, de rechten van werknemers en de nationale gezondheid, aldus veel andersglobalisten. Als het handelstribunaal van de WTO vindt dat nationale milieumaatregelen vrijhandel belemmeren, gebiedt de WTO dat die milieumaatregelen worden afgeschaft. TRIPS (de regels over intellectuele eigendom) vormen een ander groot probleem. Het maakt het mogelijk om cultuuruitingen (zie Culturele diversiteit), maar ook oeroude zaden (zie Biopiraterij) te patenteren. Daarnaast geven de regels van de WTO ruim baan aan (westerse) multinationals om hun macht nog meer te doen gelden in zelfs de kleinste uithoeken van de wereld. Dat gaat ten koste van lokale economieën en culturen, menen critici.

• ‘De WTO is ondemocratisch en schimmig’
Het is voor nationale parlementen vrijwel ondoenlijk om controle uit te oefenen op de verstrekkende beslissingen die binnen de WTO worden gemaakt. Zo worden de onderhandelingen voor Nederland door de Europese Commissie gedaan, en daarmee is de afstand tot Nederlandse parlementariërs onoverbrugbaar groot. Bedrijven hebben daarentegen veel meer invloed: er zijn gevallen bekend waarin bedrijven teksten voor overeenkomsten opstelden (zie Niet-gouvernementele organisaties onder het kopje Kritiek voor eenzelfde argument tegen de inmenging van niet-gouvernementele organisaties). De WTO is ook ondoorzichtig. Zo doet de commissie die handelsgeschillen beslecht (Dispute Settlement Body) haar werk achter gesloten deuren, dragen tegenstanders aan.

• ‘Binnen de WTO geldt het recht van de sterkste’
In theorie geldt het één-land-één-stemprincipe, maar de praktijk is anders, aldus veel critici. Rijke landen hebben veel meer macht. Arme landen zijn vaak minder goed ingevoerd, hebben minder mankracht en worden soms letterlijk buitengesloten bij belangrijke bijeenkomsten. Genève is duur, en veel arme landen kunnen geen permanente vertegenwoordiging betalen. De Europese Unie wordt in Genève door tien diplomaten vertegenwoordigd bij de WTO-onderhandelingen, Burkino Faso maar door één. Tijdens de grote ministeriële stoppen in bijvoorbeeld Seattle, Cancún of Hongkong, geldt deze onevenredigheid nog sterker omdat onderhandelingen tegelijkertijd plaatsvinden. Als niet alle partijen in gelijke mate toegang hebben tot een rechtssysteem, is dat systeem niet rechtvaardig. Een criticus verwoordt het zo: ‘Alsof je een boomlange Scandinaviër laat basketballen met een kleine Pygmee, en roept: iedereen is gelijk!’

• ‘De WTO ondermijnt mensenrechten’
Middels de WTO worden niet alleen producten geprivatiseerd, maar ook diensten. Dat raakt aan de rechten van de mens, zeggen tegenstanders. Elk mens heeft recht op onderwijs en gezondheidszorg. Door de WTO worden lidstaten gedwongen bedrijven toe te laten om deze diensten te verhandelen, terwijl deze zaken zo belangrijk zijn dat alleen de overheid er zorg voor kan dragen. Hetzelfde geldt voor water, de bron van al het leven. Water is van iedereen, niet van bedrijven. Door de WTO wordt alles vercommercialiseerd, zeggen critici.

Argumenten voor de WTO
• ‘De WTO zorgt voor rijkdom’
Vrije internationale handel brengt rijkdom, menen voorstanders van vrijhandel. Het verwijderen van handelsbarrières zorgt voor meer handel, en dus voor meer inkomen. Banen kunnen verloren gaan door buitenlandse concurrentie, maar de toename van handel zorgt voor mogelijkheden om nieuwe banen te creëren in sectoren waarin een land uitblinkt. Vrije handel laat iedereen de producten maken waarin hij of zij het beste is, zeggen zij (zie Vrijhandel).

• ‘De WTO voorkomt (handels)oorlogen’
Landen die handel met elkaar bedrijven, profiteren van elkaar en zullen elkaar niet snel aanvallen. Internationale handel draagt dus bij aan vrede (zie ook Gouden Bogen Theorie van Conflictpreventie). De WTO heeft haar wortels dan ook in de Bretton Woodsconferentie, waar het IMF en de Wereldbank werden opgericht (deze conferentie had als voornaamste doel een economische chaos te voorkomen, zoals die ook aan de Tweede Wereldoorlog vooraf was gegaan, en die volgens velen een oorzaak voor die oorlog was). Naast echte oorlogen voorkomt de WTO ook handelsoorlogen: zonder de WTO zou er geen forum zijn om de geschillen tussen landen – arm of rijk – door middel van overleg en regelgeving te beslechten.

• ‘De WTO zorgt voor meer gelijkheid tussen landen’
Arme landen hebben met de WTO meer in de melk te brokkelen dan zonder de WTO, is een ander veel gehoord argument ten gunste van de WTO. Arme landen kunnen bijvoorbeeld de voor hen nadelige landbouwsubsidies van rijke landen bestrijden. Besluiten binnen de WTO berusten op consensus en dus kunnen kleine landen besluiten tegenhouden. Daarnaast kunnen arme landen allianties sluiten en zo voor hun zaak strijden. Zonder de WTO zouden de wetten van de jungle gelden. En waarom zou het aantal lidstaten van de WTO anders zo explosief zijn gestegen? vragen voorstanders retorisch.

• ‘Binnen de WTO hebben arme landen een streepje voor’
Volgens de WTO wordt er veel aan gedaan om ontwikkelingslanden te helpen. De huidige onderhandelingsronde, de Doharonde, schenkt speciale aandacht voor arme landen. Binnen veel WTO-overeenkomsten gelden speciale bepalingen voor ontwikkelingslanden, waardoor ze iets meer tijd en vrijheid hebben om hun eigen markten te beschermen. Daarnaast krijgen arme landen steun van de WTO om hun werk in en rondom het WTO-kantoor te kunnen doen. Kortom, zo zegt de WTO, wij zijn eerder een vriend dan een vijand van arme landen.

Meer weten?
• De website van de WTO is www.wto.org. Bij een eerste bezoek is het aan te raden om te beginnen bij de sectie ‘What is the WTO?’. Hier is onder andere de brochure The WTO in Brief (voor de beginner) en Understanding the WTO (voor gevorderden) te vinden.
• Talloze kritische en andersglobalistische niet-gouvernementele organisaties geven aandacht aan de WTO. Kijk bijvoorbeeld bij www.gats.nl (een bundeling van Nederlandse ngo’s), www.focusweb.org (Focus on the Global South), www.citizen.org (Public Citizen) of www.global.info (waar WTO-zip is te downloaden, een maandelijkse agenda met activiteiten rondom de WTO).
• Lori Wallach en Patrick Woodall leggen in Whose Trade Organization?: The Comprehensive Guide to the WTO (2003) uit wat andersglobalisten tegen de WTO hebben. Dit is precies het soort boeken waar de bekende econoom Jagdish Bhagwati (‘the world’s foremost free trader’) het hartgrondig mee oneens is. Lees bijvoorbeeld zijn toegankelijke In Defense of Globalization (2004).

Bronnen Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organization, WTO)
(1) Dit lemma is tenzij anders vermeld gebaseerd op: WTO, The World Trade Organization in brief 2003; WTO, Understanding the WTO 2003, www.wto.org; Richard Peet, Unholy Trinity. Zed Books, 2003.
(2) Report by the Consultative Board to the Director-General Supachai Panitchpakdi hoofdauteur, Peter Sutherland, The Future of the WTO, WTO, 2005.
(3) Richard Peet, Unholy Trinity. Zed Books, 2003, p. 187.
(4) Lori Wallach & Michelle Sforza, The WTO. Five Years of Reasons to Resist Corporate Globalization, Seven Stories, 1999, p. 42-43; persoonlijke communicatie met Bernard Kuiten werkzaam voor de WTO in Genève.
(5) Idem
(6) Richard Peet, Unholy Trinity. Zed Books, 2003, p. 171.
(7) OneWorld, ‘Veelgestelde vragen over de WTO’, www.oneworld.nl, website bezocht in september 2004.
(8) The Economist/Profile Books, Pocket World in Figures 2004.
(9) Report by the Consultative Board to the Director-General Supachai Panitchpakdi hoofdauteur, Peter Sutherland, The Future of the WTO, WTO, 2005.

© Evert Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)

 

naar boven