Voorbeelden
Hieronder staan enkele teksten uit het boek. Voor een overzicht van alle
lemma's in De Grote Globaliseringsgids, druk op de knop Inhoud
op het beginscherm.
Wanneer in de tekst een woord in kleur is
afgedrukt, wordt er verwezen naar een ander lemma in het boek. Ook vervoegingen
van een woord verwijzen naar het bijbehorende lemma: ‘talen’
verwijst naar het lemma Taal, ‘migranten’
naar het lemma Migratie, et cetera.
Klik op één van de voorbeeldteksten:
• Voorwoord: Waarom
dit boek?
• Big Mac Index
• Ecologische voetafdruk
• Gouden-Bogen Theorie van Conflictpreventie
• Outsourcing
• Soaps
•
Taal
•
Wereldhandelsorganisatie (WTO)
Voorwoord:
Waarom dit boek?
Terwijl ik dit schrijf, zie ik vanuit mijn ooghoek op de televisie honderden
popsterren en rockveteranen in negen landen optreden in de strijd tegen
armoede. Het is zaterdag 2 juli 2005, de dag van Live 8. Bijna
elk kwartier spreekt een beroemdheid de honderdduizenden fans toe over
armoede. De een stelt dat ‘elke drie seconden een kind aan een ziekte
sterft die gemakkelijk te voorkomen is’ en de ander dat ‘vanavond
dertigduizend mensen aan extreme armoede gestorven zijn, net als morgenavond,
en alle avonden daarna’. En vooral: dat wij daar iets aan kunnen
doen. Volgens de kranten zou ongeveer een derde van de wereldbevolking
met mij ‘het grootste popevenement ooit’ volgen. Als dat geen
globalisering is.
Ik merk
dat Live 8 me raakt, en me zelfs ontroert. Eindelijk aandacht voor wat
onmiskenbaar ’s werelds grootste probleem is: armoede. Tijdens Live
8, en ook in de aanloop naar de bijeenkomst van de G8 (de zeven rijkste
industrielanden plus Rusland), de aanleiding voor Live 8, heb ik meer
media-aandacht voor de mondiale armoede gezien dan ooit en vooral voor
de vraag wat we eraan kunnen doen. En dan staat de historische top van
de Verenigde Naties in september 2005 nog op de agenda, waar zo’n
190 wereldleiders zich over soortgelijke vragen zullen buigen, net als
de cruciale onderhandelingstop in december van de Wereldhandelsorganisatie
(WTO) in Hongkong.
Tegelijkertijd
erger ik me. In krantenberichten en op televisiejournaals lees en hoor
ik rammelende redeneringen en cijfers die niet kúnnen kloppen.
En bovenal mis ik een heldere, evenwichtige discussie waarin voor- en
tegenstanders aan het woord komen over de vraag hoe armoede het best te
bestrijden valt. Precies de reden waarom ik twee jaar geleden aan dit
boek begon.
In 1999
zette ik in Afrika mijn eerste schreden op het journalistieke pad. Ik
was net afgestudeerd en wilde zien, horen, ruiken en voelen hoe een grote
meerderheid van de wereldbevolking leeft: in armoede. Na een half jaar
met pen en notitieblok door Afrika gezworven te hebben, keerde ik met
veel indrukken en nog meer vragen terug. Vooral die ene vraag bleef onbeantwoord:
hoe moeten we armoede bestrijden?
De sombere
cijfers en felle aanklachten van hulporganisaties en andersglobalisten
zijn indrukwekkend, maar liberale economen stellen dat de afgelopen twintig
jaar de armoede juist spectaculair is gedaald. Het percentage van de wereldbevolking
dat van minder dan een dollar per dag moet leven, is volgens hen gehalveerd
naar eenentwintig procent. Vooral de ontwikkelingslanden zouden worden
opgestoten in de vaart der volkeren: sinds 1970 steeg de gemiddelde levensverwachting
er van vijfenvijftig naar vierenzestig jaar, daalde de kindersterfte met
twintig procent, liep het analfabetisme in rap tempo terug en zakte het
percentage ondervoede mensen van vijfendertig naar zeventien procent.
En niet te vergeten: er leven meer mensen dan ooit in een democratie.
Mijn zoektocht leverde dus geen eenduidig, overzichtelijk antwoord op.
Eén
ding was me wel duidelijk geworden: het codewoord is globalisering, het
proces waardoor mensen wereldwijd in toenemende mate van elkaar afhankelijk
zijn.
Ik besloot een boek te schrijven waarin op heldere, toegankelijke wijze
dat ogenschijnlijk mythische en mistige begrip ‘globalisering’
ontleed wordt. Er ging een wereld voor me open. Door bij voor- en tegenstanders
te rade te gaan – van radicale andersglobalisten tot fervente neoliberale
economen – werd mijn wereldbeeld veel genuanceerder. Ook leerde
ik dat globalisering alles met Nederland te maken heeft.
‘Nederland
is Nederland niet meer,’ hoorde je in straatinterviews in de aanloop
naar het referendum over de Europese Grondwet (2005). Maar Nederland bestaat
al lang niet meer. Nederland is een gebied dat aan de delta van enkele
grote Europese rivieren ligt, een regio die meedeint op de golven van
globalisering. ‘De politiek kan niets anders dan de ligstoelen herschikken
op het dek van de Titanic,’ zoals een andersglobalist het met gevoel
voor drama verwoordde. Wie ervoor pleit dat Nederland zijn soevereiniteit
niet moet opgeven, heeft niet door dat Nederland die soevereiniteit al
lang heeft verloren. Ga maar na: de belangrijkste problemen voor Nederland
zijn in eigen land alleen niet op te lossen: het omgaan met radicaliserende
moslimjongeren die terrorisme bejubelen, het op gang brengen van de economie,
het terugdringen van luchtvervuiling in steden, het reguleren van (illegale)
arbeidsmigratie, het in stand houden van de welvaartsstaat – al
deze problemen zijn in hoge mate internationaal bepaald. Niet dat Nederland
met lege handen staat, maar we kunnen de problemen niet alleen oplossen.
Wie om zich heen kijkt, ziet dat iedereen en alles op de wereld innig
met elkaar verstrengeld is.
Dit boek
is een gids van de globalisering. Het wil de steekwoorden die in de discussie
over globalisering vallen helder en overzichtelijk introduceren en in
hun context plaatsen. Daarnaast geeft het de belangrijkste argumenten
van voor- en tegenstanders over die sleutelbegrippen weer. Het kiest daarbij
geen partij. Boeken met een mening over globalisering zijn er immers in
overvloed, maar er bestond nog geen boek dat neutraal en betrouwbaar de
feiten en de belangrijkste argumenten over globalisering weergaf. Dat
boek heb ik willen schrijven.
Zoals voor
elke gids is betrouwbaarheid belangrijk en daarom wil ik graag benadrukken
dat de sponsors (Novib en NCDO) zich niet hebben bemoeid met de inhoud
van dit boek. Hun standpunten heb ik op dezelfde manier behandeld als
die van andere organisaties en hun opponenten. Ook mijn eigen mening heb
ik niet willen opdringen; ik vind het belangrijker om de meningen van
voor- en tegenstanders weer te geven dan die van mijzelf. Die komt wellicht
in een ander boek aan bod.
©
Evert Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)
naar
boven

BIG MAC INDEX: voorspelt wisselkoersen door
lokale prijzen van McDonald’s Big Mac in verschillende landen met
elkaar te vergelijken. Een variant op de Big Mac Index laat zien hoe lang
mensen moeten werken om een Big Mac, de populaire hamburger, te kunnen
kopen.
Het
Britse tijdschrift The Economist introduceerde de Big Mac Index
in 1986 als een gimmick, maar tegenwoordig staat de index in hoog aanzien
bij zowel wetenschappers als speculanten. De Big Mac Index is gebaseerd
op de koopkrachtpariteittheorie (purchasing power parity, PPP):
als de markt de vrije hand krijgt, zullen wisselkoersen egaliseren zodat
een mandje met dezelfde boodschappen in verschillende landen even duur
wordt. Uiteindelijk zal de verhouding tussen twee munten gelijk zijn aan
de verhouding tussen de koopkracht in beide landen.
In het mandje van de Big Mac Index ligt een Big Mac. Een ideaal artikel,
zo meent The Economist, want de Big Mac wordt in zo’n dertigduizend
filialen in meer dan 125 landen met precies dezelfde ingrediënten
op precies dezelfde manier gemaakt.(1) Door de prijzen van een Big Mac
te vergelijken, kun je bepalen of een munt over- of ondergewaardeerd is,
en dat is waardevolle informatie om wisselkoersen te voorspellen.
De Big Mac Index is voer voor speculanten. Soros Fund Management (SFM,
het fonds van speculant, filantroop en activist George Soros) gaf toe
dat het bij de introductie van de euro de Big Mac Index nauwlettend in
de gaten hield. Toch negeerde SFM op het beslissende moment de index,
en dat kwam de speculanten duur te staan. De Big Mac Index bleek de markten
beter te voorspellen dan een van ’s werelds meest befaamde fondsen.(2)
Hoe
lang moet je werken voor een Big Mac?
De Zwitserse investeringsbank UBS onderzocht in zeventig steden
op vijf continenten hoe lang iemand moet werken om een Big Mac te kunnen
kopen, waarbij per stad het gemiddelde gebaseerd is op dertien verschillende
beroepen. Omdat een Big Mac in zo’n 125 landen op vrijwel dezelfde
manier met dezelfde ingrediënten wordt bereid, is het een goede standaard
om inkomensverschillen te meten.
Ook deze Big Mac Index levert verrassende gegevens op. Een Amsterdammer
moest in 2003 gemiddeld zestien minuten werken om een Big Mac te kunnen
betalen (voor een kilo brood is dat negen minuten en voor een kilo rijst
ook negen minuten); in Rio de Janeiro 43 minuten (brood: 59 minuten; rijst:
20 minuten) en in Nairobi is dat 185 minuten (brood: 45 minuten; rijst:
70 minuten).(3)
Niet iedereen kan even snel zijn tanden zetten in ’s werelds populairste
fast food.
Benodigde werktijd om een
Big Mac te kunnen kopen (2003)

Meer
weten?
•
De website van de geestelijk vader van de Big Mac Index is www.economist.com,
hier vind je ook de meest recente Big Mac Index plus een filmpje waarin
de Big Mac Index wordt uitgelegd.
• Het onderzoek van UBS waarin de variant van de Big Mac staat,
heet Prices and Earnings, A comparison of purchasing power around the
globe. Het rapport is gratis te downloaden via www.ubs.com (gebruik
de titel van het rapport als zoekterm). Hier zijn ook de jaarlijkse
updates van het rapport te vinden.
Bronnen
Big Mac Index:
(1) The Economist, ‘Big MacCurrencies’, 27 april
2000; The Economist, ‘Big Mac’s makeover’, 16 oktober
2004.
(2) The Economist, ‘Big MacCurrencies’, 19 april
2001.
(3) UBS, Prices and Earnings, A comparison of purchasing power around
the globe (2003 edition). www.ubs.com
©
Evert Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)
naar
boven

ECOLOGISCHE VOETAFDRUK:
maat voor menselijke consumptie van natuurlijke hulpbronnen, uitgedrukt
in de hectaren die nodig zijn om in die behoefte te voorzien. De
mens gebruikt structureel meer dan de aarde opbrengt en put daarmee natuurlijke
hulpbronnen uit, stellen milieuorganisaties. Inwoners van rijke landen
hebben een grotere ecologische voetafdruk dan inwoners van arme landen.
De mens leeft op veel te grote voet – ecologisch gezien. Althans,
dat vinden milieuorganisaties als het Wereld Natuur Fonds (WNF), Global
Footprint Network en United Nations Environmental Programme (UNEP, een
VN-organisatie).(1)
De ecologische voetafdruk geeft weer hoeveel natuurlijke hulpbronnen mensen
gebruiken. Hoe groter je voetafdruk, hoe meer je van de aarde gebruikt.
De grootte van een ecologische voetafdruk wordt uitgedrukt in hectares:
het totale gebied dat gebruikt wordt om bijvoorbeeld voedsel te verbouwen,
afval te verwerken, broeikasgassen als koolstofdioxide op te nemen of
huizen te bouwen en wegen aan te leggen. Omdat moderne consumenten hulpbronnen
van over heel de wereld gebruiken (soja uit Brazilië, hout uit Indonesië,
bronwater uit Frankrijk), is de ecologische voetafdruk de som van al deze
lapjes grond.
Ecologische
voetafdruk per hectare
Bron
WWF/UNEP-WCMC/GFN: Living Planet Report 2004
Vraag
en aanbod
De mens vraagt meer dan de aarde kan geven, stellen milieuorganisaties.
De vraag van de mens wordt uitgedrukt in de ecologische voetafdruk en
het aanbod van de aarde in biocapaciteit. Dat is het vermogen van de aarde
om de gebruikte natuurlijke hulpbronnen weer aan te vullen. Wanneer je
de ecologische voetafdruk (vraag) afzet tegen de biocapaciteit (aanbod),
kun je zien of de mens de aarde overbelast. Wanneer het verschil tussen
vraag en aanbod nul of minder is, vult de aarde aan wat de mens gebruikt.
Dat is niet het geval, aldus de milieubeschermers.
Aan het begin van de eenentwintigste eeuw was de ecologische voetafdruk
van de mens 13,5 miljard hectare en de biocapaciteit van de aarde 11,3
miljard hectare. Elk mens heeft gemiddeld 1,8 hectare tot zijn beschikking,
maar gebruikt momenteel gemiddeld 2,2 hectare van de aarde. De ecologische
voet waarop de mensheid leeft, is dus 21 procent te groot.
We vragen dus 21 procent te veel van de aarde. Dat kan ook anders worden
geformuleerd: we hebben 1,21 aardbollen nodig om aan onze behoeften te
voldoen. Onze behoefte aan aardbol is de afgelopen jaren behoorlijk gestegen.
Van een halve in 1960 naar 1,2 in 2001 – dat is meer dan een verdubbeling.
Niet
iedereen leeft op te grote voet
Mensen in rijke landen hebben een grotere ecologische voetafdruk
dan mensen in arme landen, zoals tabel 6, figuur 1 en grafiek 12 laten
zien. De verschillen zijn groot: de Verenigde Staten gebruiken bijvoorbeeld
9,5 aardbol en Afghanistan 0,3.

Meer weten?
• In het Living Planet Report 2004 van het Wereld Natuur
Fonds, het United Nations Environmental Programme en Global Footprint
Network is veel informatie te vinden over de ecologische voetafdruk
en hoe die berekend wordt. Zo krijg je antwoord op de vraag wat er gebeurt
met de ecologische transportkosten van een Duitse auto die in Frankrijk
verkocht wordt (ze worden aan de Franse voetafdruk toegevoegd). Surf
naar www.panda.org/livingplanet om het rapport te downloaden. Er zijn
meerdere publicaties over de ecologische voetafdruk, maar dit is het
rapport waaraan ook de Verenigde Naties meewerkten, en dat geeft het
een officieel tintje.
• www.globalfootprintnetwork.org geeft veel informatie over de
ecologische voetafdruk en is een goede website om een zoektocht mee
te beginnen, net als www.voetenbank.nl.
• Hoe groot is jouw persoonlijke voetafdruk? Surf naar www.myfootprint.org
en vul de vragen in voor een antwoord.
• Nicky Chambers, Craig Simmons en Mathis Wackernagel schreven
een toegankelijk boek over de ecologische voetafdruk: Sharing Nature’s
Interest: Using Ecological Footprints as an Indicator of Sustainability
(2000).
• Wie op te grote voet leeft, creëert schulden. Milieubeschermers
introduceerden het begrip ecologische schuld: overbelasting van de aarde
die in de loop der jaren niet wordt aangevuld. Zie Ecologische
schuld.
Bronnen
Ecologische voetafdruk:
(1) Dit lemma is gebaseerd op: World Wildlife
Fund, United Nations Environmental Program World Conservation Monitoring
Centre, Global Footprint Network, The Living Planet Index 2004.
© Evert
Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)
naar
boven

GOUDEN-BOGENTHEORIE VAN CONFLICTPREVENTIE:
theorie die stelt dat landen met McDonald’s-filialen (‘Gouden
Bogen’ verwijst naar het logo van de fastfoodketen) onderling geen
oorlog voeren. De opsteller van de theorie, de Amerikaanse columnist en
schrijver Thomas Friedman, gebruikt McDonald’s als metafoor voor
de oudere gedachte dat globalisering en vrijhandel
tot meer vrede leiden.
Geloof het of niet, maar geen enkel land met een McDonald’s-filiaal
heeft ooit een ander land met McDonald’s-filialen aangevallen. De
theorie gaat zelfs op in ’s werelds meest instabiele regio, het
Midden-Oosten. Israël heeft McDonald’s-filialen, net als Libanon,
Egypte en Saudi-Arabië. Sinds de Gouden Bogen van McDonald’s
deze landen binnentrokken, hebben ze onderling geen oorlog meer gevoerd.
In het Midden-Oosten hebben Syrië, Irak en Iran geen McDonald’s-filialen,
en dat zijn precies de landen waarmee de oorlogsdreiging met Israël
het grootst is. Ook de Palestijnse gebieden hebben geen McDonald’s-filialen.
Wat
is de Gouden-Bogentheorie?
De Gouden-Bogentheorie van Conflictpreventie is op schrift gesteld
door The New York Times-columnist en schrijver Thomas Friedman.
‘Wanneer een land zich
economisch ontwikkelt tot het niveau waarop een middenklasse ontstaat
die groot genoeg is om een McDonald’s-keten van klanten te kunnen
voorzien, wordt het een McDonald’s-land. En mensen in een McDonald’s-land
willen geen oorlogen meer voeren, die willen in de rij staan voor hamburgers,’
schrijft Friedman. (1)
Het
is dus niet McDonald’s die vrede brengt, maar de komst van een middenklasse.
Friedman draagt de klassieke theorie uit dat vrijhandel en globalisering
verspreiders van welvaart zijn: vrijhandel leidt tot meer handel, meer
handel tot meer economische groei en meer economische groei tot meer welvaart
(zie Vrijhandel).
Mondiale welvaart leidt tot meer mondiale vrede, stelt de Gouden-Bogentheorie:
door globalisering laat een mondige, mondiale middenklasse zich niet meer
zo gemakkelijk als vroeger naar het slagveld sturen, meent Friedman. Naast
welvaart spelen ook culturele factoren mee. De mondiale middenklasse deelt
deels dezelfde cultuur: ze bijten niet alleen in dezelfde Big Mac’s,
maar luisteren ook naar dezelfde muziek, kijken naar dezelfde voetbalwedstrijden
en soaps en weten door de opkomst van (mondiale)
media meer dan ooit wat er in de wereld speelt
waardoor ze voor nationalistische oorlogen niet snel meer warm te krijgen
zijn. Door globalisering worden culturele verschillen kleiner, en is er
minder aanleiding tot oorlog, is de gedachte (zie Culturele
diversiteit voor een bespreking van de gedachte dat globalisering
culturele verschillen verkleint en argumenten die dat weerspreken).
Dat internationale handel mensen weerhoudt van oorlogvoeren, is geen nieuwe
gedachte. De Franse filosoof Charles de Montesquieu (1689-1755) formuleerde
soortgelijke theorieën, en ook de Britse filosoof en econoom John
Stuart Mill (1806-1873) meende dat internationale handel oorlog zou voorkomen;
met internationale handel zijn landen immers van elkaar afhankelijk. Tijdens
de Bretton Woodsconferentie, waar de Wereldbank
en het Internationaal Monetair Fonds (IMF)
werden opgericht, was met name bij de Amerikaanse regering de relatie
handel-vrede eveneens een leidende gedachte. Ook de Wereldhandelsorganisatie
(World Trade Organization, WTO) prijst zichzelf aan als een organisatie
die niet alleen handelsoorlogen, maar ook echte oorlogen voorkomt.
Maar Friedman gaat verder. De Gouden-Bogentheorie slaat niet alleen op
een middenklasse die liever bij McDonald’s in de rij staat dan zich
in de loopgraven bevindt, er zijn ook macro-economische oorzaken: landen
die geïntegreerd zijn in de wereldeconomie (met andere woorden: landen
die ‘geglobaliseerd’ zijn), vermijden oorlog en onrust omdat
ze aantrekkelijk willen blijven voor bedrijven en investeerders, dankzij
vrijhandel. En zonder internationale bedrijven en investeerders verlies
je ‘de rat race die globalisering heet’. Friedman: ‘In
eerdere tijdperken van globalisering dachten naties die deel uitmaakten
van het internationale systeem twee keer na voordat ze problemen oplosten
door oorlog te gaan voeren, in dit tijdperk van globalisering denken ze
wel drie keer na.’
Merk op dat Friedman niet verdedigt dat er door globalisering nooit meer
oorlog zal worden gevoerd. Oeroude motieven om oorlog te voeren –
‘eer, angst en belang’ zoals de Griekse filosoof Thucydides
ze beschreef – worden door globalisering natuurlijk niet weggevaagd.

Is
er echt geen uitzondering?
Ja,
de Kosovo-oorlog (1999). In de eerste oorlogsmaand bombardeerden Amerikaanse
vliegtuigen zelfs de McDrive van Belgrado. Daar was dan de oorlog die
McPeace aan flarden schoot. Of niet? Friedman ziet in de Kosovo-oorlog
zijn gelijk juist bevestigd. Want het waren niet de Amerikaanse bommen
die president Slobodan Milosevic op de knieën kregen, maar de burgers
van Servië. Hoe langer de oorlog duurde, hoe meer hun hoop op integratie
met Europa en de rest van de wereld vervloog. Om in termen van de Gouden-Bogentheorie
te spreken: de Serviërs moesten kiezen tussen McDonald’s of
Kosovo. Ze kozen voor McDonald’s, want ze wilden liever bij de rest
van de wereld horen dan bij Kosovo, symbool van een ver heroïsch
verleden. Globalisering won het van isolationisme, meent Friedman.
Overigens acht Friedman globalisering een belangrijke oorzaak van meer
gewapende conflicten binnen landen. In zijn boek The Lexus and the
Olive Tree (1999) legt hij uit waarom: er ontstaan spanningen tussen
groepen die willen globaliseren en moderniseren (mensen die een Lexus
willen) en groepen die willen vasthouden aan oude waarden en leefpatronen
(die vasthouden aan de olijfboom). De Kosovo-oorlog was daar een voorbeeld
van, aldus Friedman.
Kritiek
De Gouden-Bogentheorie heeft veel kritiek gekregen. De feiten
mogen uitwijzen dat op die ene uitzondering na (Kosovo) McPeace bestaat,
maar als mensen zo gehecht raken aan hun hamburgers dat ze oorlog verwerpen,
waarom zou het effect dan niet ook de andere kant op werken? Met andere
woorden: trekken liefhebbers van hamburgers dan niet ook sneller ten strijde
als een vijand die hamburger dreigt af te pakken? Was het niet president
George W. Bush zelf die na de terroristische
aanslagen van 11 september 2001 veelvuldig beweerde dat de Amerikaanse
vrijheden en welvaart op het spel stonden – om vervolgens ten strijde
te trekken tegen Afghanistan en Irak? En waarom valt een McDonald’s-land
een niet-McDonald’s-land aan, vragen critici zich af.
De Gouden-Bogentheorie staat tegenover de denkbeelden van de Amerikaanse
politicoloog Samuel Huntington. Hij verwacht juist dat globalisering –
met name de toenemende interactie tussen culturen – tot een botsing
van beschavingen zalleiden. Zijn Amerikaanse collega Benjamin Barber beschrijft
in McWorld vs Jihad (1995) hoe hij een strijd ziet ontstaan tussen
westerse normen en waarden (McWorld) en die van meer traditioneel ingestelde
maatschappijen (Jihad). Francis Fukuyama, de Amerikaanse filosoof die
het ‘einde van de geschiedenis’ voorspelde (het einde van
alle ideologische strijd nu door globalisering het liberale model de wereld
verovert), is het in grote lijnen eens met Friedman. Hoewel: volgens Fukuyama
is de Big Mac geen goede indicator voor het punt waarop oorlog te duur
wordt voor de consumerende burger omdat de Big Mac te goedkoop is. Fukuyama
ziet meer in Coffee Latte van de internationale koffiehuisketen
Starbucks. Want alleen een mondaine middenklasse die ruim drie dollar
overheeft voor een kopje koffie met wat schuim, is liever consument dan
soldaat, aldus Fukuyama. (2)
Hoe het ook zij: de hippieleus Make Love, Not War heeft dankzij
Friedman een (neo)liberale tegenhanger: Make
Burgers, Not War.
Meer
weten?
•
In de latere edities van zijn boek The Lexus and the Olive Tree
(1999) gaat Friedman uitgebreid in op de kritiek die de Gouden-Bogentheorie
te verduren kreeg, te meer daar de eerste druk een paar maanden voor
het uitbreken van de Kosovo-oorlog (1999) verscheen. Het boek is in
het Nederlands vertaald als Het gouden keurslijf.
• Een ijkpunt in de discussie of globalisering vrede of oorlog
brengt, is het boek van de Amerikaanse hoogleraar Samuel P. Huntington:
The Clash Of Civilizations And The Remaking Of World Order
(1996; Nederlandse vertaling: Botsende beschavingen). Hetzelfde
geldt voor The End of History and the Last Man van Francis
Fukuyama (1992; in het Nederlands verschenen onder de titel Het einde
van de geschiedenis en de laatste mens). Benjamin Barber’s Jihad
versus McWorld (1995) is ook in het Nederlands vertaald, onder
dezelfde titel.
• Zie ook Vrijhandel voor een bespreking
van de relatie oorlog, vrede en globalisering.
Bronnen
Gouden-Bogentheorie
van Conflictpreventie:
(1) Thomas L. Friedman, The Lexus and the Olive Tree. Anchor
Books, 2000.
(2) www.oxfordstudent.com/1999-05-13/features/1, website bezocht in september
2004.
©
Evert Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)
naar
boven

OUTSOURCING: het verplaatsen van hoogwaardig werk uit geïndustrialiseerde
landen naar lagelonenlanden. Hierbij gaat het niet om eenvoudig productiewerk,
maar om hogere functies, zoals het schrijven van softwareprogramma’s
of het analyseren van medische scans.
Nog even en je moet je belastingaangifte naar India sturen. Het
zou namelijk zomaar kunnen dat de Belastingdienst een deel van haar taken
outsourced naar India. Het controleren van de ingevulde gegevens
hoeft niet per se in Groningen of Brussel gedaan te worden, en ook niet
door een Nederlander of een Belg. De Belastingdienst zou de gegevens via
internet naar een bedrijf in India kunnen
sturen, dat vervolgens de aangifte controleert. Met de veel lagere lonen
in India zou dat de belastingbetaler een hoop geld schelen.
Steeds meer hoogwaardig werk in geïndustrialiseerde landen wordt
uitbesteed aan bedrijven in andere landen. Eenvoudig productiewerk wordt
al enkele decennia naar ontwikkelingslanden verplaatst. Dalende transportkosten
en de lage lonen in arme landen maken het goedkoper om bijvoorbeeld sportschoenen
in Vietnam te laten maken en deze per containerschip naar westerse markten
te verschepen, dan deze in westerse landen te laten maken. Lage communicatiekosten
doen in toenemende mate hetzelfde voor hoogwaardige functies: de globalisering
van het kantoorwerk. Een legioen hoogopgeleide Indiërs, Pakistani,
en Chinezen staat klaar om het werk over te nemen. Zoals Nandan Nilekani,
bestuursvoorzitter van Infosys Technologies India het zegt: ‘Al
het werk dat door een draadje kan, ligt voor ons voor het grijpen.’(1)
Van telefoniste...
Een bekend voorbeeld zijn de call centers in India.
Grote Amerikaanse bedrijven, zoals verzekeringsmaatschappijen of softwareproducenten,
verplaatsen hun helpdesk naar India. Indiase telefonisten voeren de gesprekken
met de klant. De Indiërs werken ’s nachts (het is dan dag in
Amerika), leren spreken met een Amerikaans accent en nemen een Amerikaanse
naam aan zodat de klant zich op z’n gemak voelt. De Indiërs
moeten zelfs plaatsnamen uit de buurt van de klant leren en ze worden
op de hoogte gebracht van lokale nieuwtjes.(2)
Niet alleen Engelstalige landen verplaatsen hun telefonische werk. Ook
Franse bedrijven schakelen de telefoon door naar oude koloniën als
Ivoorkust. Het weekblad Carp meldde in 2004 dat enkele Nederlandse
bedrijven hun call center hebben verplaatst naar Zuid-Afrika, waar Afrikaans
sprekende telefonistes de Nederlandse klanten te woord staan.(3)
...tot chirurg
Maar outsourcing gaat om meer dan call centers. Britse architectenbureaus
laten schetsen uitwerken in Vietnam, Nederlandse softwareproducenten kiezen
voor Tsjechische whizzkids, Indiase advocaten behandelen Amerikaanse
echtscheidingsprocedures, KLM heeft de eigen inkoopafdeling grotendeels
opgedoekt en de inkoop uitbesteed aan een Indiaas bedrijf, Reuters laat
Wall Street-berichten schrijven in Bangalore (India) en Amerikaanse belastingadviseurs
halen de schoenendoos met bonnetjes door een scanner, sturen de digitale
documenten naar Bangalore, en ontvangen de volgende ochtend de ingevulde
belastingformulieren per e-mail.(4)
Niet alle beroepen kunnen verplaatst worden. Denk aan een receptionist,
die moet immers achter de receptie zitten. Of niet? In mei 2005 presenteerde
een Amerikaans bedrijf de eerste receptioniste die niet in het chique
New Yorkse kantoorpand zat, maar duizenden kilometers verderop: in Pakistan.
Door middel van een videoverbinding had ze contact met de bezoekers, en
met een druk op de knop opende ze de deur.(5)
Kunstenaars dan, die kunnen niet outsourced worden. Hoewel: de Kunstfabriek
is een atelier in Amsterdam waar Nederlandse kunstenaars ontwerpen maken
en ze vervolgens laten schilderen door kunstenaars in China.
Artsen,
die zijn niet te verplaatsen, toch? Soms wel. In India lezen radiologen
de cat-scans voor een second opinion. Thaise ziekenhuizen specialiseren
zich in bepaalde medische ingrepen, zoals plastische chirurgie of heupoperaties.
De Thaise arts blijft in de Thaise kliniek, want voor een Nederlandse
of Belgische verzekeringsmaatschappij kan het goedkoper zijn om de patiënt
naar Thailand te laten vliegen dan een behandeling in Nederland te vergoeden.
In Londen experimenteert een ziekenhuis met een robot die de dagelijkse
ronde van de arts maakt. Via een videoverbinding kan de patiënt met
de arts praten, die op een andere locatie in Londen werkt. Maar waarom
zou die arts zich niet in India, Kenia of Hongkong kunnen bevinden?
Alleen kappers lijken nog zeker van hun baan. Voorlopig.
Deuk in het vertrouwen
De omvang van outsourcing maakt het Westen nerveus. Lagelonenlanden
concurreren nu direct met datgene waarvan het Westen altijd dacht dat
het een beslissende voorsprong had: kennis. Wanneer eenvoudig productiewerk,
zoals het maken van sportschoenen, van westerse landen verplaatst wordt
naar lagelonenlanden, zo voorspelden economen altijd, zouden de verloren
banen gecompenseerd worden door hoogwaardigere banen (zie Vrijhandel).
Maar nu westerse bedrijven zelfs hun onderzoeksafdelingen in toenemende
mate verplaatsen naar lagelonenlanden, dringt de vraag zich op waar werknemers
in het Westen hun geld mee moeten verdienen. Worden de ontwikkelde landen
ingehaald door de ontwikkelingslanden?
Daarnaast zet het succes van outsourcing volgens sommige economen een
van de belangrijkste economische principes onder druk: dat van de comparatieve
voordelen. Zie aldaar, onder het kopje De theorie klopt niet.
Meer weten?
• De Amerikaanse journalist Thomas Friedman schreef een
pakkend boek over de mondiale outsourcing-revolutie: The World is
Flat – A brief History of the Twenty-First Century (2005).
• Op www.vpro.nl is een prachtige, bekroonde documentaire van
Roel van Broekhoven te zien: Even India bellen... de globalisering
van het kantoorwerk (2001).
• Wat betekent outsourcing voor Nederland? De rekenmeesters van
het Centraal Planbureau deden onderzoek naar deze vraag: Verplaatsing
uit Nederland, Motieven, Gevolgen en Beleid (2005). Te downloaden
via www.cpb.nl.
Bronnen
Outsourcing:
(1)
Zoals geciteerd in Thijs Peters, ‘Ander werk’, Intermediair,
21 oktober 2004.
(2) Roel van Broekhoven, Even India bellen... 2002, tv-documentaire,
zie www.vpro.nl.
(3) NRC Handelsblad, ‘Franse banken schakelen Senegalezen
in’, 8 juli 2004 & Jacco Kroon, ‘Your callcenter needs
you’, www.carp.nl, website bezocht in juni 2005.
(4) Dan Robers & Edward Luce, ‘Service industries go global’,
Financial Times, 20 augustus 2003; Kees Versluis, ‘Go east,
young man’, Intermediair, 4 november 2004; Marco Visscher,
‘De revanche van de rechterhersenhelft luidt de opkomst in van een
nieuw tijdperk’, Ode, nr 76; Ilya van Marle, ‘Wat
ú doet, kan hij goedkoper’, Intermediair, 20 november
2003; De Journalist, ‘Journalistiek uit lagelonenlanden’,
12 maart 2004; Ben Knapen, ‘De kabel maakt alles plat’, NRC
Handelsblad, 13 mei 2005.
(5) NRC Handelsblad, ‘De telefoniste? Die zit in Pakistan’,
14 mei 2005.
©
Evert Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)
naar
boven

SOAP: ’s werelds
populairste televisieprogrammaformat. De meest populaire soaps ter wereld
komen niet uit Hollywood of New York, maar uit São Paulo en Mexico
Stad.
De wereld is verslaafd aan soaps. Van de Mongoolse steppe tot de Braziliaanse
Amazone, overal volgen trouwe fans de belevenissen van hun favoriete personages.
Meestal zijn lokale soaps het populairst, maar wereldwijd worden de Mexicaanse
en Braziliaanse soaps het best bekeken. Ze trekken honderden miljoenen
kijkers in uiteenlopende landen als Spanje, Rusland en in toenemende mate
in China.(1)
Soaps zijn een spiegel van de wereld. Ze verbeelden de verlangens en angsten
van de kijker en appelleren aan universele gevoelens als lust, jaloezie,
liefde, angst. Een serveerster in Manilla (Filippijnen) verklaart haar
liefde voor Miramar, de hoofdpersoon in een gelijknamige Mexicaanse soap,
als volgt: ‘Ik houd van Miramar omdat ze dezelfde problemen heeft
als wij. Ze is arm zoals wij, haar huis is afgebrand, ze hebben haar mishandeld
en vernederd. Ze is bijna een Filippijnse.’(2)
De
feiten
•
Who shot JR? In 1980 braken 350 miljoen fans in meer dan zestig
landen zich achttien maanden lang het hoofd over de herkomst van ‘the
shot heard around the world’. De vraag betrof een schietscène
uit een van de meest befaamde soaps aller tijden: Dallas. Geliefd
in het Westen, maar de rest van de wereld heeft een andere favoriet:
de Mexicaanse soap La Usurpadora (De plaatsvervangster),
die in meer dan 120 landen wordt vertoond. Zelfs de meest populaire
Amerikaanse soap The Bold and the Beautiful (450 miljoen kijkers
in 98 landen) heeft niet zo veel kijkers.
• In de Filippijnen wordt de Mexicaanse soap Miramar
door bijna de helft van de bevolking bekeken. Tienduizenden fans verwelkomden
Thalia, de ster van de show, in 1996, op het vliegveld. Thalia werd
ook ontvangen door president Fidel Ramos en zij sprak tweemaal een stadion
vol fans toe.
• Ook in Ivoorkust krijgen ze geen genoeg van Miramar.
In hoofdstad Abidjan werd in 2002 tijdens de ramadan het gebed voor
de moskee verschoven, zodat de gelovigen de laatste aflevering van Miramar
niet hoefden te missen.
• In Rusland is de laatste aflevering van de telenovela Los
Ricos También Lloran (Ook de rijken huilen) het best bekeken
televisieprogramma ooit. De soap werd in 1992 bekeken door zeventig
procent van de bevolking. Boris Jeltsin, destijds president, was in
1992 niet in de gelegenheid om op de nationale televisiezender om klokslag
twaalf het nieuwe jaar in te luiden. De regering liet een opiniepeiling
uitvoeren wie Jeltsin moest vervangen. De Russische bevolking koos Rogelio
Guerra, een van de hoofdrolspelers van Los Ricos También
Lloran, die vereerd de honneurs waarnam.
De
soap als etalage
Niet iedereen is blij met de globalisering van soaps. Volgens
critici dragen soaps een westerse levensstijl uit. Er zijn geen soaps
over een Mongoolse steppebewoner of een Braziliaanse Amazone-indiaan.
Soaps gaan altijd over het moderne, stadse, op het westen georiënteerde
leven. De wereld van de soap is doorspekt met oppervlakkige emoties en
materieel welbevinden is er het hoogst haalbare, aldus critici. De soap
als etalage van de westerse, materialistische levensstijl.
Als de hele wereld naar dezelfde soaps kijkt en zich daaraan spiegelt,
verdwijnen specifieke, lokale eigenschappen van de soaps. Om zo veel mogelijk
mensen te bereiken, moet de soap mensen uit verschillende culturen aanspreken.
Een zoutloze globosoep is het gevolg, zeggen critici.
Ook de Braziliaanse telenovela is er door globalisering niet
beter op geworden, vindt de Nederlandse politicoloog Joost Smiers in zijn
boek Arts under pressure (2004). Vroeger gingen de Braziliaanse
soaps over sociaal onrecht, corruptie en andere misstanden die in veel
ontwikkelingslanden aan de orde van de dag zijn. In de dagen van dictatuur
was het niet mogelijk om te demonstreren tegen corruptie. Dat ook de personages
in de telenovelas er dagelijks mee te maken hadden, sterkt de eenvoudige,
soapminnende Braziliaanse burger. Maar sinds het Braziliaanse bedrijf
Globo – de moeder van de Braziliaanse telenovela – concurrentie
kreeg van commercieel georiënteerde bedrijven, werden de soaps oppervlakkiger
en verloren ze hun lokale karakter. Globo exporteerde zijn soaps naar
meer dan 120 landen, en dat vereist geen Braziliaanse, maar een mondiale
soap. De telenovela werd oppervlakkig en kleurloos, aldus Smiers.(3)
Werkende
vrouwen en reality soaps: barst de zeepbel?
Even was het Nederlands bekendste exportproduct: Big Brother.
Het format veroverde razendsnel de wereld. Er kwamen tal van Europese
versies, een pan-Afrikaanse Big Brother (met 1,2 miljoen huishoudens
de hoogste kijkcijfers ooit voor een Afrikaans televisieprogramma, voetbal
uitgezonderd), een pan-Arabische versie (vrouwen gesluierd) en de hoofdprijs
in de televisiewereld: een Amerikaanse versie. Na de oorlog in Kosovo
(1999) droomde een Britse televisieproducent hardop over een Kosovaarse
Big Brother: als Serven en Albanezen, die elkaar al eeuwen naar
het leven staan, in een Big Brother-uitzending ruzie konden maken
zonder dat daardoor in de echte wereld rellen en gevechten uitbraken,
dan leefden de Servische en Albanese Kosovaren eindelijk in vrede.(4)
Big Brother heeft een mondiale trend gezet. De opkomst van de
reality soap is zelfs een belangrijke reden voor de afname van soap in
het land van herkomst, Amerika. Tussen 1991 en 2000 daalden de kijkcijfers
voor de elf belangrijkste soaps met maar liefst 83 procent, ten gunste
van reality soaps als Big Brother, Judge Judy (echte
rechtszaken worden nagespeeld, waarbij de juriste Judy uitspraak doet)
en een variant met de enigszins beangstigende titel Judge Hatchett
(Rechter Bijl). Andere belangrijke concurrenten voor soaps zijn sitcoms
als Seinfeld, Sex and the City en de best bekeken en meest lucratieve
Amerikaanse serie ooit, Friends. Afleveringen van deze series
worden weliswaar op andere tijden uitgezonden, maar ze trekken enorme
advertentie-inkomsten naar zich toe, die nu niet meer naar de soaps gaan.
De bedreiging voor de traditionele soaps is zelfs zo groot dat soapeigenaar
en zeepfabrikant Proctor & Gamble in 2000 overwoog de twee langstlopende
soaps (As the World Turns en oersoap Guiding Light –
de laatste wordt sinds 1937 via de radio en sinds 1953 via de televisie
uitgezonden) van de hand te doen. Hier komt ook de naam van het genre
‘soap’ vandaan: zeepfabrikanten zochten in de jaren dertig
een medium om hun belangrijkste doelgroep, huisvrouwen, te bereiken met
radiospotjes. Maar er waren geen programma’s waar vooral vrouwen
naar luisterden, en dus creëerden de zeepfabrikanten die: soap opera’s.
Dit
marketingconcept werkte meer dan vijftig jaar perfect. Maar in de jaren
negentig gingen steeds meer Amerikaanse vrouwen werken; door de opkomst
van de parttime job bovendien op steeds onregelmatiger tijden. De doelgroep
spatte als een zeepbel uit elkaar, en de soap verloor zijn belangrijkste
functie. Toch menen sommige kenners dat de soap nooit ten onder zal gaan.
Ook al verwatert de doelgroep, het uitzenden van soaps is en blijft een
effectieve manier om zo veel mogelijk huisvrouwen tegelijkertijd naar
dezelfde commercial te laten kijken. Zolang er huisvrouwen zijn, houden
zeepfabrikanten de hoofdrolspelers van hun soaps in leven.(5)
Meer
weten?
• Een deel van de informatie in dit lemma komt uit aflevering
59 van het tijdschrift Colors dat geheel gewijd was aan de
telenovelas. Op www.colorsmagazine.com is een exemplaar te bestellen.
Een aanrader, ook vanwege de fraaie foto’s.
• Robert C. Allen deed onderzoek naar soaps en schreef er een
serieus boek over: To Be Continued (1995). Allen schrijft onder
andere over de manier waarop in verschillende culturen naar soaps wordt
gekeken.
• Joost Smiers, verbonden aan de Hogeschool voor de Kunsten in
Utrecht, schreef Arts under pressure – Promoting Cultural
Diversity in the Age of Globalization (2003).
• De discussie over de vraag of globalisering zorgt voor een verlies
aan culturele verschillen, komt ook aan bod in de lemma’s Culturele
diversiteit, Televisie, McDonaldisering
en Glokalisering.
Bronnen
Soaps
(1) The Economist, ‘The Mexicans are coming!’, 3
oktober 2002.
(2) Zoals geciteerd in Colors, 59, december 2003/januari 2004,
p. 6. De rest van dit lemma is hierop gebaseerd, tenzij anders vermeld.
(3) Joost Smiers, Arts under pressure. Zed Books, 2003, p. 139.
(4) The Economist, ‘Watching you, Africa’, 19 juni
2003; www.vpro.nl/programma/tegenlicht; Evert Nieuwenhuis, ‘Nieuwslezen
linke soep’, Internationale Samenwerking, juni 2001.
(5) The Economist, ‘Has the bubble burst for American soap?’,
3 februari 2000; Diederik van Hoogstraten, ‘Amerika neemt vanavond
afscheid van “Friends”. Legendarische sitcom bereikt commerciële
climax’, De Tijd, 6 mei 2004.
© Evert
Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)
naar
boven

TAAL:
de wereld kent zo’n 6800 talen waarvan er elk jaar gemiddeld tien
uitsterven. Globalisering wordt vaak als belangrijke oorzaak van die afname
aangedragen. Volgens veel mensen zou de mondiale opkomst van Engels het
voortbestaan van veel andere talen bedreigen.
Talen komen en gaan, dat is nooit anders geweest. Maar enkele
talen, waaronder Baskisch en Hebreeuws, zijn ouder dan tweeduizend jaar.
Maar momenteel sterven ongekend veel talen uit, stelt UNESCO, de organisatie
van de Verenigde Naties voor onderwijs, wetenschap
en cultuur. Ongeveer de helft van alle levende talen wordt met uitsterven
bedreigd (dialecten niet meegerekend). Elke veertien dagen sterft een
laatste spreker van een taal.(1)

De
feiten
• Er zijn zo’n 6800 talen. De helft daarvan dreigt in een
generatie uit te sterven omdat kinderen de taal van hun ouders niet
meer leren.
• Ongeveer vierhonderd talen lopen aan het begin van de 21ste
eeuw acuut gevaar om uit te sterven omdat er nog maar enkele sprekers
van in leven zijn. Dat geldt onder meer voor Busuu in Kameroen (nog
acht sprekers in 2005), Chiapaneco in Mexico (150 sprekers) en Saami
Pite (Zweden en Noorwegen, twintig sprekers).
• De meeste talen worden beheerst door een relatief laag aantal
sprekers. De helft van alle talen wordt gesproken door minder dan 2500
sprekers per taal. 96% van alle talen wordt door vier procent van de
wereldbevolking gesproken.
• Slechts 250 talen (bijna 4 procent) hebben meer dan een miljoen
sprekers. Van die talen worden Mandarijn (Chinees), Engels en Spaans
het meest gesproken.
• De helft van de top tien van meest gesproken talen is Europees,
terwijl ‘het oude continent’ maar vier procent van alle
talen heeft voortgebracht.
• Engels is strikt genomen niet de meest gesproken taal (dat is
Mandarijn), maar domineert desalniettemin de wereld. Ongeveer 1,6 miljard
mensen gebruiken Engels op een of andere manier zonder het perfect te
beheersen (iets minder dan een miljard mensen beheerst Chinees Mandarijn).
Engels is de lingua franca in de diplomatie, het zakenleven,
het hoger onderwijs en de Massacommunicatie. Internet vergroot de invloedssfeer
van het Engels. Naar schatting is vijfenzeventig procent van alles wat
op internet verschijnt in het Engels geschreven. Veertig procent van
de mondiale economische productie (bruto binnenlands product) vindt
plaats in landen waar Engels de voertaal is.
• Van de 6800 talen in de wereld, worden zo’n vierduizend
talen gesproken door de driehonderd miljoen mensen die tot inheemse
volken worden gerekend.
• Vier procent van alle talen is offi cieel erkend door de overheid
van het land waar ze gesproken worden.
• Negentig procent van alle talen komen niet op internet
voor.
• Tienduizend jaar geleden, toen er zo’n vijf tot tien miljoen
mensen op aarde woonden, werden er naar schatting twaalfduizend talen
gesproken. De afgelopen vijfhonderd jaar zijn er tussen de vier- en
negenduizend talen uitgestorven.
Waarom
sterven talen uit?
Sommige oorzaken van het uitsterven van talen zijn ouder dan
de allereerste taal. Dat geldt bijvoorbeeld voor natuurrampen. Andere
hebben te maken met de integratie van gebieden met de rest van de wereld.
Oftewel: globalisering. Meestal sterven talen uit door een of meer van
de volgende oorzaken.
• Natuurrampen. Door een zeebeving stierven bijvoorbeeld de laatste
vijftig sprekers van Paulohi in Indonesië. Door aids
sterven halve generaties, met name in Afrika, waar iets minder dan een
derde van alle talen gesproken wordt.
• Overheersing door andere volken. In de koloniale tijd werd in
grote gebieden een vreemde taal ingevoerd, zoals Engels, Frans of Spaans.
Soms werden oorspronkelijke talen verboden en werden de nieuwe talen met
dwang opgelegd, zoals bij Amerikaanse Indianen in de negentiende en twintigste
eeuw. Tot in de jaren zeventig mochten Aboriginals in Australië niet
hun oorspronkelijk taal spreken. Dat heeft zijn sporen nagelaten: van
de vierhonderd Aboriginal-talen die er waren, zijn er nog maar vijfentwintig
over. Maar ook vreemde ziekten die de kolonisatoren meenamen, zoals mazelen
en pokken, hebben volksstammen en daarmee talen uitgeroeid. Al met al
zijn er nog maar zes levende talen van de naar schatting driehonderd talen
die voor de komst van Columbus in 1492 in Noord-Amerika werden gesproken.
In Zuid-Amerika hebben meer talen de komst van Europeanen overleefd: zo’n
640 aan het begin van deze eeuw.
• Voordat westerse ontdekkingsreizigers de aarde overtrokken, zijn
er in Afrika, Azië en Amerika door oorlogen, overheersing en genocide
ook talen uitgestorven.
• Om nationale eenheid te creëren, willen politici vaak dat
hun burgers dezelfde taal spreken. Door toedoen van de tsaren en de communisten,
spreekt in Rusland negentig procent van de bevolking Russisch, waardoor
veel talen zijn uitgestorven, en er op dit moment zo’n zeventig
talen met uitsterven bedreigd worden. De Tanzaniaanse president Julius
Nyerere (1922-1999) maakte van het relatief nieuwe Swahili een offi ciële
taal, waardoor andere talen onder druk komen te staan, zoals het Zalamo
in Tanzania en het Alagwa in Kenia. In veeltalig Malawi eist de grondwet
dat parlementariërs Engels spreken. Nationaal, eentalig onderwijs
is volgens de VN een van de grootste bedreigingen van talen. In Afrika
krijgen acht van de tien schoolgaande kinderen onderwijs in een andere
taal dan zijn of haar moedertaal.(2)
• Migratie is een andere belangrijke
oorzaak van het uitsterven van talen. Wie naar de stad trekt, zal zijn
oude taal minder vaak spreken. Zijn of haar kinderen zullen de taal van
de stad leren, en een of twee generaties verder is de taal waarschijnlijk
uit de familie verdwenen. Welke Amsterdamse familie met de Friese achternaam
Hylkema, Postma of Itsma spreekt nog Fries? Hun voorouders verhuisden
van Friesland naar Amsterdam, maar hun taal bleef achter.
• De ontsluiting van afgelegen gebieden kan talen doen uitsterven.
In de Amazone of op Papoea Nieuw-Guinea zorgen de aanleg van wegen en
de komst van scholen, ziekenhuizen en missionarissen voor het verdwijnen
van talen. Niet toevallig hangen taal en biodiversiteit
sterk samen: hoe meer verschillende soorten fauna en flora er in een gebied
zijn, hoe meer talen er gesproken worden. Door te zijn afgezonderd van
andere gebieden is er minder interactie met andere talen en dier- en plantensoorten.
In de piepkleine archipel Vanuatu (200.000 inwoners) worden meer dan 110
talen gesproken, voornamelijk omdat die eilanden relatief weinig contacten
met de buitenwereld hebben. Wanneer afgesloten gebieden integreren met
hun omgeving of de rest van de wereld, lopen hun talen kans uit te sterven,
zeggen onderzoekers.
• Tegenwoordig sterven veel talen uit omdat mensen vrijwillig nieuwe
talen leren. Daardoor komen kleine talen in het gedrang.(3) Een grote
taal als het Engels, wordt geassocieerd met vooruitgang en economisch
succes. Wie wil dat zijn kinderen vooruitkomen in de wereld, leert ze
een taal waarmee ze met de rest van de wereld kunnen communiceren. Chili
heeft een programma opgezet om alle schoolgaande kinderen Engels te leren.
Het doel is om binnen een generatie een tweetalig land te creëren,
waarbij Nederland overigens als lichtend voorbeeld wordt genoemd. Ook
Mongolië wil het Engels actief aan de man brengen. ‘Wij zien
Engels niet alleen als communicatiemiddel, maar als een venster op de
rest van de wereld,’ zegt Tsakhia Elbegdorj, de minister-president
van Mongolië, die wil dat in zijn land Engels de tweede taal wordt,
in plaats van het Russisch, dat Sovjetleider Josef Stalin introduceerde.(4)
Het streven naar vooruitgang is mooi, maar er kleeft een nadeel aan, vinden
critici. Door de introductie van grote, nieuwe talen zoals het Engels,
sterven kleine talen uit. Als een boer in de Chileense bergen wil dat
zijn kind Spaans én Engels leert, zal hij de lokale taal van zijn
ouders laten voor wat die is, zoals een Mongoolse herder waarschijnlijk
ook zal doen. Deze stelling is echter omstreden.
Engels: de killer language?
Er is een beroepsgroep die wereldwijd dezelfde taal spreekt:
verkeersleiders op luchthavens. Op last van de International Civil Aviation
Organization (ICAO, gelieerd aan de Verenigde Naties), spreken ze allemaal
Engels. Is het steenkolen-Engels van de verkeersleiders het linguïstisch
voorland van de wereld?
Nee, zegt bijvoorbeeld de Britse taalonderzoeker David Graddol in een
artikel in Science. Graddol ziet twee ontwikkelingen. Ten eerste
zullen mensen in toenemende mate twee- of meertalig zijn, waarbij Engels
steeds vaker tot het standaardrepertoire zal horen. Toenemende mobiliteit
en wereldwijde verstedelijking dragen ertoe bij dat de meeste mensen meer
dan één taal spreken en vaker en gemakkelijker overschakelen.
Dit zal ten koste gaan van bestaande talen. Maar Engels zal niet alleen
talen vernietigen, het zal ook nieuwe, unieke, prachtige talen creëren,
belooft Graddol.
Steden zullen het epicentrum van de linguïstische smeltkroes zijn,
want hier komen de talen samen en fuseren ze (schoolkinderen in Londen
spreken minstens driehonderd talen – meer dan er oorspronkelijk
in heel Europa worden gesproken). Een dergelijke fusie van talen deed
zich eerder voor op de eilanden in de Caribische zee, waar slaven met
vele talen samenkwamen en het Creools ontstond.(5)
Ook de Amerikaanse linguïst Joshua Fishman ziet in het Engels geen
killer language, maar heeft daar andere argumenten voor dan Graddol.
Volgens Fishman is het Engels in grote delen van de wereld – ook
waar het al eeuwen gesproken wordt, zoals in voormalige Britse koloniën
– vooral een taal van de elite, zoals Latijn dat was in het middeleeuwse
Europa. En ook al zingt een groot deel van de wereld moeiteloos een liedje
van popster Madonna mee, dat wil niet zeggen dat ze de tekst begrijpen,
laat staan dat ze een alledaags gesprek in het Engels kunnen voeren, aldus
Fishman.
Hij ziet geen overheersing van één mondiale taal, maar de
opkomst van regionale talen, zoals Hindu, Swahili, Arabisch, Chinees of
Spaans. Neem Afrika, waar zo’n 2000 talen worden gesproken en dertien
procent van de wereldbevolking woont. In West-Afrika is Hausa de regionale
taal, de eerste taal waarin vreemden elkaar aanspreken. Zo’n 25
miljoen mensen spreken Hausa als eerste, en ongeveer het dubbele aantal
mensen spreekt het als tweede of derde taal. Veel Hausa-sprekers zijn
moslim, en Arabisch is de taal waarin ze hun religie beleven. Kortom,
veel West-Afrikanen
zijn drietalig: ze spreken hun lokale taal met vrienden en familie, de
regionale taal Hausa op de markt en Arabisch in de moskee of tijdens hun
gebeden. Het Hausa zal geen concurrentie krijgen van het Engels, hoogstens
van het Woloff, een Senegalese regionale taal. Wat voor Afrika geldt,
geldt ook voor India, China, Midden-Amerika en het Midden-Oosten, aldus
Fishman.
Dezelfde krachten die globalisering vormgeven (zoals handel, mobiliteit
en telecommunicatie) veroorzaken de regionalisering van taal. Globalisering
is iets voor de elite, regionalisering voor de massa’s, aldus Fishman.
Dit neemt niet weg dat talen zullen uitsterven; met name talen die minder
dan een miljoen sprekers hebben lopen gevaar (96 procent van alle talen).
Maar het zijn volgens Fishman regionale talen die de klappen uitdelen
en het is niet het steenkolen-Engels van vliegverkeersleiders.(6)
Is
het erg als een taal uitsterft?
‘Als
je een taal verliest, verlies je een cultuur, intellectuele rijkdom, een
kunstwerk. Het is alsof je een bom op een museum gooit,’ schreef
de linguïst Kenneth Hale.(7) Als talen uitsterven, is dat volgens
Hale een groot verlies aan culturele diversiteit.
Stel je voor dat je de laatste persoon in de wereld bent die Nederlands
spreekt. Niemand kan met je delen hoe mooi en onvertaalbaar het woord
‘schietgebedje’ is. Of ‘binnenpretje’, ‘schorriemorrie’,
‘verrukkelijk’ of ‘vrijen’ – volgens de
lezers van de Volkskrant het mooiste woord van de Nederlandse taal.(8)
Welke fascinerende wereld gaat er schuil achter Rotokas (Papoea Nieuw-Guinea),
een taal met zes medeklinkers en vijf klinkers? Wij zullen het nooit weten,
want er is niemand meer die ons de taal kan leren. Of neem Ubykh, een
taal uit de Kaukasus met tachtig medeklinkers en drie klinkers. In 1992
stierf de laatste spreker van deze taal. Ook de enige ‘vrouwentaal’,
het Nushu dat in de Chinese provincie Hunan is ontstaan, is uitgestorven.
Nushu werd alleen gebruikt door vrouwen om onderling hun diepste zieleroerselen
te delen. In 2004 stierf de laatste spreekster van wat
waarschijnlijk ’s werelds enige vrouwentaal was.(9)
Met een taal gaat ook kennis verloren, bijvoorbeeld van de natuur. Veel
van de uitstervende talen worden gesproken in regenwouden en op afgelegen
eilanden. Inheemse volken van Papoea Nieuw-Guinea hebben allemaal hun
eigen namen voor honderden verschillende vogelsoorten op hun eiland, terwijl
het pidgin English er voor elke soort maar twee heeft. Als hun
taal uitsterft, verdwijnt ook hun kennis van de flora en fauna. Geschiedkundigen
zijn gefascineerd door het West-Afrikaanse Igo, omdat de taal het antwoord
lijkt te bevatten op de vraag hoe de migratiestromen in West-Afrika de
afgelopen eeuwen zijn geweest. Ook deze taal wordt met uitsterven bedreigd.
Psychologen die willen weten hoe het menselijk taalvermogen zich ontwikkelt,
zien uniek onderzoeksmateriaal voor hun ogen verdwijnen. En ook linguïsten
zien hoe schatkamers zich sluiten: alle 830 talen op Papoea Nieuw-Guinea,
bijvoorbeeld, worden met uitsterven bedreigd, terwijl er nog maar twaalf
bestudeerd zijn.
Herboren
Talen kunnen uit de dood herrijzen. In 1999 verlieten vier studenten hun
high school op Hawaï, na uitsluitend onderwijs te hebben
genoten in de lokale taal. Dat was in honderd jaar, sinds de annexatie
van Hawaï door de Verenigde Staten, niet meer voorgekomen. De Keltische
taal Cornish stierf in 1777 toen haar laatste spreker onder de zoden verdween.
Nu spreken zo’n tweeduizend mensen de taal weer. Ook Maori en Welsh
behoren weer tot het rijk der levende talen.
Hét succesverhaal gaat over het Hebreeuws, dat zo goed als dood
was en alleen voor religieuze doelen werd gebruikt, totdat het werd uitgeroepen
tot de offi ciële taal van Israël. In de afgelopen eeuw is het
Hebreeuws van een puur geschreven taal uit het rijk der doden opgestaan
en het wordt nu door vijf miljoen mensen gesproken. Overigens ten koste
van een andere joodse lingua franca, het Jiddisch.
Meer
weten?
• www.ethnologue.com is een website met een recent overzicht van
alle levende, bedreigde en dode talen. Veel geciteerd.
• UNESCO, de VN-organisatie die zich onder meer richt op het behoud
van culturele diversiteit, besteedt veel aandacht aan talen. Zie bijvoorbeeld
het rapport Language Vitality and Endangerment (2003), te downloaden
via www.unesco.org.
• Daniel Nettle en Suzanne Romaine schreven het veel geprezen
Vanishing Voices: The Extinction of the World’s Languages
(2000). Ook Language in Danger (2002) van Andrew Language in
Danger (2002) van Andrew Language in Danger Dalby is goed ontvangen.
• In The Future of English? gaat David Graddol in op
de vraag of Engels de wereld zal The Future of English? gaat David Graddol
in op de vraag of Engels de wereld zal The Future of English?
overheersen, te downloaden via www.britishcouncil.org. Bevat veel interessante
wist-je-datjes, grafi eken en kaarten.
• Joshua Fishman is een eminente linguïst en schreef veel
boeken. Voor een overzicht, bezoek zijn website op www.stanford.edu.
Bronnen
Taal
(1) Bronnen voor dit lemma tenzij anders vermeld: UNESCO, Language
Vitality and Endangerment 2003; Summer Institute of Linguistics,
www.sil.org & www.ethnologue.com; Payal Sampat, ‘World’s
Many Languages Disappearing’, in: State of the World 2001.
Worldwatch Institute; Jessica Williams, 50 Facts that should change
the world. Icon, 2004, p. 209-212; Joshua Fishman, ‘The New
Linguistic Order’, Foreign Policy, winter 1998-1999; The
Economist, ‘Babel runs backward’, 1 januari 2005.
(2) UNDP, Human Development Report 2004.
(3) Aldus de linguïst Matthias Brenzinger, verbonden aan Dartmouth
College, Verenigde Staten. Zoals geciteerd in: The Economist,
‘Babel runs backward’, 1 Januari 2005.
(4) James Brooke, ‘For Mongolians. E Is for English, F Is for Future’,
The New York Times, 15
februari 2005.
(5) Science, vol. 303,1329, 27 februari 2004. Zoals geciteerd
in: Ode, april 2005;UNDP, Human
Development Report 2004, p. 30.
(6) Joshua Fishman, ‘The New Linguistic Order’, Foreign
Policy, winter 1998-1999.
(7) Zoals geciteerd in The Economist, ‘Babel runs backward’,
1 Januari 2005.
(8) de Volkskrant, ‘Een zeer beminnelijke winnaar’,
2 november 2004.
(9) de Volkskrant, ‘Laatste spreekster van “vrouwentaal”
Nushu overleden’, 24 september 2004.
© Evert
Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)
naar
boven
WERELDHANDELSORGANISATIE (World Trade Organization,
WTO): internationale organisatie die de wereldhandel
reguleert. De 148 lidstaten hebben afspraken gemaakt over handel in goederen,
diensten en ideeën. Daarnaast doet de WTO bindende uitspraken in
handelsgeschillen tussen landen. De WTO vervult een spilfunctie in economische
globalisering en is een van de meest omstreden internationale instituten.
Wat aan de vergadertafels van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade
Organization, WTO) besloten wordt, raakt miljarden mensenlevens wereldwijd.
Zonder internationale handel zouden Nederlanders – bijvoorbeeld
– geen Franse wijn kennen, geen mtv, geen Japanse auto’s,
geen fietsbanden, geen appeltjes van oranje – enfin, zonder internationale
handel zou Nederland Nederland niet zijn. En wat voor Nederland geldt,
geldt voor alle landen in de wereld. Wat heeft de WTO daar mee te maken?
Alles: zo’n 97 procent van de internationale handel valt onder het
regime van de WTO.(1)
Voorstanders van de WTO wijzen erop dat de wereldhandel door de afspraken
soepeler en vrijer verloopt. Hierdoor groeit de wereldhandel en neemt
de mondiale welvaart toe. Sommigen beweren zelfs dat dit de wereldvrede
bevordert: wie een ander nodig heeft om te kunnen handelen, zal met die
ander geen oorlog voeren.
Veel andersglobalisten zien dat anders. Zij
zien in de WTO een tempel van neoliberalisme
waar ‘multinationals het voor het zeggen
hebben’ en ‘winst belangrijker is dan mensen’. Talloze
actievoerders richten hun pijlen op de WTO. Of het nu gaat om het beschermen
van schildpadden, een werkweek van veertig uur, het recht op onderwijs,
vrouwenemancipatie, drinkwater, openbaar vervoer, gentechvrije kikkervisjes
of Hollywoodfilms: alle wegen leiden naar het Meer van Genève,
waar het hoofdkantoor van de WTO gevestigd is.
Wat
de WTO niet is...
Voordat
we de WTO ontleden, moet eerst een hardnekkig misverstand de wereld uit.
Veel mensen – vooral tegenstanders van de WTO – beweren dat
‘de WTO vrijhandel wil bevorderen’. Dat is niet zo. Ten eerste
wil de WTO niets. De WTO is een verdragsorganisatie waarin de lidstaten
onderling afspraken maken. Het zijn dus de lidstaten die iets willen.
De WTO is niet meer dan een vergadertafel waaraan afspraken worden gemaakt.
Ten tweede staat de WTO niet voor vrijhandel.
Vrijhandel is internationale handel zonder overheidsbemoeienis. De lidstaten
van de WTO willen juist het tegenovergestelde: ze willen de wereldhandel
reguleren. Wel is het zo dat ze afspraken maken over het verwijderen van
handelsbarrières die door overheden
worden opgelegd, maar dat is iets anders dan vrijhandel. Dit is meer dan
een woordspelletje. Bij vrijhandel geldt het recht van de sterkste omdat
er geen spelregels zijn. De lidstaten van de WTO willen juist spelregels
opstellen die voor de zwakken én de sterken gelden. George Soros,
een bekende filantroop en megaspeculant, verwoordt het als volgt: ‘De
WTO is de enige internationale organisatie waar de Verenigde Staten naar
luisteren.’
Critici van de WTO dragen aan dat het recht van de sterkste wel degelijk
geldt, omdat de sterksten de WTO-regels maken. De ongeschreven wetten
van de jungle zijn nu geschreven wetten van de WTO geworden, menen zij.
Voorstanders van de WTO dragen aan dat het beter is om wel regels te hebben
dan geen regels. Waarom, zo vragen zij, willen anders bijna alle landen,
arm en rijk, lid worden van de WTO? Aan het eind van dit lemma worden
deze argumenten uitgebreider besproken.
De WTO is het hart van het ‘multilaterale handelssysteem’:
de kern van alle mondiale afspraken voor de wereldhandel. Maar er zijn
ook tal van bilaterale verdragen (afspraken tussen landen) en regionale
handelsverdragen die buiten de WTO omgaan. Dat aantal neemt toe: van de
driehonderd die er in 2005 zijn ondertekend, is meer dan de helft tot
stand gekomen in de tien jaar dat de WTO bestaat.(2) Sommigen zien dit
als een groeiende bedreiging voor de WTO, omdat ze de wereld weer verdelen
in een lappendeken van handelsverdragen, terwijl de WTO juist één
mondiaal handelsregime wil (zie onder het kopje De toekomst van de
WTO: hervormingen?).
Tot slot: de WTO is geen onderdeel van de Verenigde
Naties (in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Wereldbank
en het Internationaal Monetair Fonds).

Bron WTO, IMF & The Economist
Wat doet de WTO?
De WTO heeft drie functies:
1) het opstellen van regels voor handel
2) het bieden van een forum voor onderhandelingen
3) handelsgeschillen beslechten
Regels
voor handel
De
regels die de WTO over handel opstelt, beslaan drie gebieden: goederen,
diensten en intellectuele eigendom. Deze drie pilaren hebben elk een eigen
‘wetboek’, die we hieronder iets uitgebreider behandelen.
Welk doel hebben deze regels? Ze moeten discriminatie voorkomen. Het mag
niet uitmaken dat een product in een ander land is gemaakt, het moet op
dezelfde manier worden behandeld. Een voorbeeld: Nederland mag, om haar
eigen tomatenteelt te beschermen, geen extra tarieven opleggen voor Egyptische
tomaten. Handel en goederen mogen niet gehinderd worden door landsgrenzen.
Er zijn uitzonderingen. Zo mag een land importen bemoeilijken bij een
‘ernstige economische crisis’, waarbij er natuurlijk alle
ruimte is om erover te discussiëren wanneer een economische crisis
‘ernstig’ genoeg is om beschermende maatregelen te nemen.
De regels gaan over meer dan invoerheffingen en importquota’s. Ook
andere mogelijk discriminerende maatregelen zijn onderwerp van WTO-bepalingen.
Zo stelt de WTO dat producten uit andere landen pas geweerd mogen worden
als wetenschappelijk is bewezen dat ze schadelijk zijn voor de volksgezondheid
en het milieu (wel is het mogelijk om, in afwachting van wetenschappelijk
bewijs, importen ‘voor een redelijke periode’ te verbieden).
In de meeste landen, waaronder Nederland, is die volgorde omgekeerd: een
fabrikant mag pas een product op de markt brengen als aangetoond is dat
het veilig is. Dit heeft consequenties voor bijvoorbeeld het verbieden
van buitenlandse, genetisch gemodificeerde gewassen: pas als bewezen is
dat die schadelijk zijn, mogen ze geweerd worden.
Regels over arbeidsomstandigheden vallen niet onder de WTO. De WTO verbiedt
geen kinderarbeid, arbeidsweken van honderd uur of onveilige werksituaties
(wat overigens niet betekent dat lidstaten dat zelf niet mogen verbieden).
Tegenstanders van een koppeling tussen arbeidsrechten en WTO-regels vinden
dit verstandig, omdat er al een andere organisatie voor arbeidsomstandigheden
is: de International Labour Organization (ILO) van de Verenigde Naties.
Onder de tegenstanders bevinden zich ook ontwikkelingslanden die bang
zijn dat hun exportproducten door rijke landen geweerd worden omdat ze
niet aan westerse maatstaven voldoen. Dat ondermijnt hun concurrentiepositie.
Zoals een Egyptische minister van handel het verwoordt: ‘Waarom
zijn geïndustrialiseerde landen, nu arbeid in derdewereldlanden concurrerend
blijkt te zijn, opeens bezorgd over onze arbeiders?’(3)
Voorstanders van een link tussen arbeidsrechten en de WTO, waaronder veel
andersglobalisten, begrijpen niet waarom een belastingmaatregel die het
moeilijker maakt om wattenstaafjes te importeren belangrijker is dan het
verbieden van kinderarbeid. De WTO heeft bovendien een sterke arm (het
handelstribunaal DSB, zie onder het kopje Handelstribunaal) waarmee
het werkgevers en landen die regels aan hun laars lappen kan aanpakken.
De ilo heeft dat niet. Kortom, zeggen deze critici, wie serieus werk wil
maken van een rechtvaardiger wereld, moet arbeidsomstandigheden net zo
zwaar laten wegen als handelsvoorwaarden.
Zoals gezegd,
behandelen de WTO-regels drie gebieden en zijn er drie ‘wetboeken’.
•
General Agreement on Tariffs and Trade (GATT)
GATT = goederen
Goederen = computers, t-shirts, appelen, et cetera
GATT is het oudste WTO-wetboek en trad in 1948 in werking. GATT is de
voorloper van de WTO: in 1995 ging het als tijdelijk bedoelde GATT over
in de permanente WTO. GATT bevat meer dan dertigduizend pagina’s
met regels en zestig afzonderlijke afspraken tussen individuele landen
(landen spreken dan bijvoorbeeld af om in fases invoerheffingen af te
schaffen). Er zijn speciale secties die handelen over bijvoorbeeld landbouw
en textiel en zaken als productstandaarden, subsidies en maatregelen
tegen dumpen.
•
General Agreement on Trade in Services (GATS)
GATS = diensten
Diensten = bankieren, baggeren, transporteren, et cetera
Banken, reisbureaus, verzekeringsmaatschappijen en transportbedrijven
verlenen diensten en ook zij willen zaken doen in het buitenland. Zoals
GATT voor tomaattelers geldt, geldt GATS voor deze dienstverleners.
Landen hebben ook onderlinge afspraken gemaakt over het openen van dienstensectoren
voor buitenlandse concurrentie. GATS is een gevoelig dossier, ook in
Nederland. Sommige mensen maken zich zorgen dat scholen of ziekenhuizen
door buitenlandse bedrijven zullen gaan worden gerund.
•
Agreement on Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIPS)
TRIPS = intellectuele eigendom
Intellectuele eigendom = copyrights en patenten op medicijnen, software,
muziek, et cetera
TRIPS bevat regels die intellectuele eigendom beschermen. Het ontwikkelen
van een medicijn kan een bedrijf jaren onderzoek hebben gekost, en daarom
wordt het recept voor een medicijn als intellectuele eigendom van een
farmaceutisch bedrijf gezien. Het bedrijf wil niet dat het medicijn
in een ander land wordt nagemaakt zonder dat het bedrijf daarvoor dan
geld ziet. Tegen ‘diefstal’ van ideeën biedt TRIPS
bescherming. Naast patenten bevat TRIPS ook afspraken over bijvoorbeeld
copyrights (muziek, films, boeken), merknamen en logo’s, industriële
ontwerpen en geografische namen om producten aan te duiden (Parmaham,
Champagne, Goudse kaas). Net als GATS is TRIPS onderwerp van discussie,
omdat die het bijvoorbeeld voor arme landen moeilijk maakt om goedkoop
merkloze medicijnen te produceren in de strijd tegen aids.
Voor alle
drie de WTO-pilaren (GATT, GATS en TRIPS) geldt het principe ‘gelijke
monniken, gelijke kappen’: wie lagere invoerheffingen hanteert voor
land a, moet dat ook doen voor alle andere WTO-landen. Dit is het zogenoemde
most favoured nations-principe (MFN). Dit klinkt op het eerste
gezicht paradoxaal, maar de achterliggende gedachte is dat alle WTO-lidstaten
voor elkaar most favoured zijn ten opzichte van niet-lidstaten.
Er zijn uitzonderingen. Zo mogen handelsblokken (zoals de Europese Unie)
andere regels hanteren voor hun eigen lidstaten (landen binnen de Europese
Unie) dan voor andere landen. Onder bepaalde voorwaarden mogen rijke landen
ontwikkelingslanden voortrekken ten opzichte van andere landen.
De liberalisering van de handel die de WTO voorstaat, is nog lang niet
afgerond: er zijn wereldwijd tal van handelsbarrières in sectoren
die de WTO-regels beslaan, waarvan landbouwbeleid
de belangrijkste is. Er is ook discussie over het uitbreiden van de WTO-regelgeving
naar nieuwe sectoren. Deze heten new issues of Singapore
Issues, vernoemd naar de plaats waar ze in 1996 op de agenda zijn
gezet, en beslaan vier onderwerpen: investeringen, mededinging, het faciliteren
van handel (onder meer douaneregels) en transparantie bij overheidsaanbestedingen.
Met name de Europese Unie is een voorstander van deze uitbreiding, maar
veel ontwikkelingslanden vinden dat er al meer dan genoeg sectoren onder
de WTO-regels vallen. Tijdens de huidige onderhandelingsronde, de Doharonde,
werden de Singapore Issues (tijdelijk) van de agenda gehaald.
Forum
voor onderhandelingen
De WTO is een schip dat al varende wordt gebouwd. Onderhandelingen
gaan alsmaar door, en de WTO is nog lang niet af. ‘De WTO is een
project,’ zeggen ministers van handel vaak.
Van tijd tot tijd wordt er over een boekenkast vol nieuwe verdragen en
afspraken onderhandeld. Deze sessies heten onderhandelingsrondes. Onderhandelingsrondes
nemen jaren in beslag, halen zelden hun deadlines en blijken altijd gecompliceerder
en minder ambitieus dan bij aanvang was beloofd. In 2001 ging de Doharonde
van start. In het volgende lemma (Wereldhandelsorganisatie,
geschiedenis) staat een overzicht van de belangrijkste onderhandelingsrondes.
Minstens eens in de twee jaar komen de ministers van de lidstaten bijeen
om te onderhandelen (voor Nederland is dat de minister van Economische
Zaken). Dit zijn topontmoetingen waarbij naast meerdere ministers uit
elk van de 148 lidstaten, duizenden ambtenaren, medewerkers van niet-gouvernementele
organisaties, journalisten en actievoerders bijeenkomen. Historisch
zijn de ministeriële bijeenkomsten in Seattle
en Cancún. Op ministeriële bijeenkomsten
wordt ook over cruciale onderdelen van de onderhandelingsrondes gesproken.
Besluiten worden alleen met consensus genomen; elke lidstaat heeft dus
een veto. Vaak beslaan akkoorden meerdere aspecten, waardoor besluiten
vaak een alles of niets karakter hebben (dit heet single undertaking:
niets is akkoord tot alles akkoord is). De druk op een land om met een
voorstel akkoord te gaan kan daardoor heel groot zijn. De akkoorden moeten
vervolgens door de nationale parlementen geratificeerd worden.
Het streven naar consensus leidt tot ellenlange onderhandelingen. Zo nu
en dan worden voorstellen gedaan om het besluitvormingsproces te stroomlijnen,
bijvoorbeeld met een Raad van Bestuur waarin groepen landen dezelfde vertegenwoordigers
kennen. Zie ook hieronder, De toekomst van de WTO: hervormingen?.
Met name arme landen klagen over de ondoorzichtige manier waarop de onderhandelingen
verlopen. Er zijn zogeheten Green Rooms (vernoemd naar het behang van
de vergaderkamer van de directeur-generaal, de hoogste ‘ambtenaar’
van de WTO) waar delegaties bijeenkomen om onderling overeenkomsten te
sluiten zonder de andere lidstaten daarin te betrekken. Daarnaast worden
informele minitops georganiseerd waarbij niet alle landen uitgenodigd
worden. Voorstanders zeggen dat deze minitops voor meer efficiëntie
zorgen, maar andere landen voelen zich buitengesloten. De WTO doet de
laatste jaren naar eigen zeggen haar best de onderhandelingen meer open
en transparant te maken.
Handelstribunaal:
Dispute Settlement Body (DSB)
Een machtig en omstreden orgaan van de WTO is het Dispute Settlement
Body (DSB). Landen (dus niet bedrijven) kunnen andere landen ‘aanklagen’
en voor de ‘rechters’ van deze geschillencommissie slepen.
Het handelstribunaal oordeelt of het aangeklaagde land WTO-regels heeft
overtreden.
Een echt tribunaal is het DSB niet, want de panelleden (‘rechters’)
worden gekozen door de betrokken partijen. Er zijn drie, soms vijf, panelleden
die expert op desbetreffend gebied zijn en onafhankelijk van hun land
uitspraken doen. Daarnaast is het doel van het DSB niet om achteraf misstappen
te bestraffen, maar om lopende geschillen op te lossen. De naam zegt het
al: Dispute Settlement Body. Over het algemeen wordt het DSB als succesvol
gezien in het beslechten van geschillen, want van de driehonderd zaken
die sinds 1995 zijn aangedragen, heeft een derde de hele rechtsgang doorlopen.
De rest is, al dan niet met behulp van het DSB, buiten de rechtszaal opgelost.
Voor de WTO is dit een belangrijk succes, omdat die het als haar belangrijkste
taak ziet om de handel soepel te laten verlopen: de WTO als een soort
permanente vredesmissie om handelsoorlogen te voorkomen.
De uitspraken van het handelstribunaal zijn bindend: landen moeten zich
aan de uitspraken houden, anders mag de winnende partij sancties opleggen.
Een uitspraak van het DSB betekent in eerste instantie dat het aangeklaagde
land zijn ‘illegale’ wetten of gebruiken moet veranderen zoals
het tribunaal dat heeft geformuleerd. Als het veroordeelde land dat niet
doet, moeten het aangeklaagde land en het aanklagende land overeenstemming
bereiken over genoegdoening voor het aanklagende land. Dat kan bijvoorbeeld
een reductie van invoerheffingen zijn, waardoor enige financiële
compensatie ontstaat. Als dat overleg niets oplevert, deelt het DSB alsnog
een straf uit. De WTO staat cross retaliation toe: een land kan het andere
land treffen in sectoren waar het geschil niet om ging. Als de ruzie over
de import van bananen ging, kunnen ook sancties in de banksector worden
opgelegd. Een proces kan maximaal een jaar en drie maanden in beslag nemen.
De partijen kunnen eenmaal beroep tegen de uitspraak aantekenen: dit gebeurt
bij het College van Beroep (Appellate Body).
Waarom is het handelstribunaal omstreden? De positie van kleine en arme
landen is niet hetzelfde als die van grote en rijke landen, vinden critici.
Ze hebben minder middelen en expertise om zich voor het DSB te verdedigen
of de vaak zeer gecompliceerde zaken aanhangig te maken. Ten tweede kan
het DSB sancties toestaan die arme landen harder treffen dan rijke landen.
Veel arme landen zijn afhankelijk van de export van twee of drie producten.
Stel dat Ivoorkust en Frankrijk een handelsruzie hebben en Frankrijk krijgt
gelijk van het DSB. Frankrijk kan dan als sanctie een verhoging van invoerheffingen
van cacao eisen (voor Ivoorkust met afstand het belangrijkste exportproduct).
Die sanctie komt hard aan voor de kleine economie van Ivoorkust. Maar
stel dat Ivoorkust gelijk krijgt, dan zal Frankrijk niet wakker liggen
van de extra invoerheffingen die het aan Ivoorkust moet betalen. Het gevolg
is dat arme landen naar de pijpen van grote en rijke landen moeten dansen,
zo concluderen critici.
Het
handelstribunaal heeft gesproken...
•
Hormoonvlees
Sinds 1988 verbiedt de Europese Unie (eu) vlees van dieren die met kunstmatige
hormonen zijn behandeld, waarbij het niet uitmaakt of het slachtvee
Europees, Amerikaans of Argentijns is. De wetenschap was er nog niet
helemaal uit, maar de kunstmatig toegevoegde hormonen zouden verband
kunnen houden met onder andere kanker en een vervroegde puberteit bij
meisjes. De EU nam het zekere voor het onzekere, en besloot de hormonen
te verbieden.
Dat mag niet van de WTO – of beter gezegd: niet op de manier waarop
de EU het hormoonvlees verbood. Er bestaat een speciaal akkoord met
regels over hoe, wanneer en op welke basis buitenlandse producten om
wetenschappelijke redenen geweerd mogen worden (Sanitary and Phytosanitary
Measures). Zo was het voor de EU mogelijk geweest om zich te beroepen
op lopend wetenschappelijk onderzoek en een tijdelijk verbod in te stellen.
Maar de EU was zeker van haar zaak en stelde een algemeen verbod in.
Dat zinde de Verenigde Staten niet. In 1996 maken zij een zaak aanhangig
bij het handelstribunaal DSB. Zij willen graag hormoonvlees exporteren
en protesteren tegen het Europese verbod op hormoonvlees. Met succes,
want het DSB zegt dat het volgens de WTO-akkoorden in dit geval niet
toegestaan is om import voor onbeperkte tijd te verbieden. Volgens het
DSB ontbreekt de wetenschappelijke basis. Ook in hoger beroep krijgen
de Verenigde Staten gelijk, en per 1999 moet Europa de importen toestaan.
De EU blijft weigeren, en de VS (en Canada, dat zich bij de klacht voegt)
mogen jaarlijks voor zo’n 150 miljoen euro aan handelssancties
treffen.(4)
In 2005 werd de hormoonzaak weer geopend. De EU heeft haar beleid aangepast,
maar de VS vinden dat onvoldoende en heffen hun sancties niet op. Tot
ongenoegen van de EU, die de zaak in 2005 weer bij het handelstribunaal
heeft aangekaart.
•
Babyvoeding
Soms
kan het dreigen met een zaak voor het handelstribunaal al grote gevolgen
hebben. In 1983 maakt Guatemala de bevolking met een publiekscampagne
duidelijk welke gevaren er kleven aan poedermelk. Arme mensen hebben
niet altijd toegang tot schoon drinkwater, waardoor babyvoeding tot
ziekte en zelfs de dood kan leiden (wereldwijd sterven daaraan 1,5 miljoen
baby’s per jaar, volgens Unicef). Natuurlijke borstvoeding heeft
dat nadeel niet. De overheid van Guatemala verbood termen als ‘equivalent
van moedermelk’ en visuele uitingen die het gebruik van flesvoeding
idealiseren, zoals afbeeldingen van blakende babies op de verpakking.
Vooral die laatste verordening was de Amerikaanse firma Gerber Food
(‘Babies are our business’) een doorn in het oog. Want de
beroemde Gerber Baby was al decennia het logo van Gerber.
Alle binnen- en buitenlandse poederfabrikanten van Guatemala volgden
de nieuwe aanwijzingen, behalve Gerber. Volgens Gerber was de publiekscampagne
niets anders dan een verkapte handelsbelemmering. De Amerikaanse regering
sprong voor Gerber in de bres en dreigde met een zaak voor het handelstribunaal
(toen nog onderdeel van GATT). Aan de vooravond van de oprichting van
de WTO (1995) telde Guatemala zijn knopen: het maakte een uitzondering
voor buitenlandse firma’s die binnen haar landsgrenzen poedermelk
willen verkopen. Ironisch genoeg bleek dat Guatemala’s publiekscampagne
wel degelijk binnen de regels van de WTO passen. Maar Guatemala miste
de juridische kennis en nam het zekere voor het onzekere.(5)
•
Katoensubsidies
Dat de WTO niet altijd een vijand van arme landen is, zoals sommige
van haar tegenstanders beweren, blijkt uit de alom als historisch betitelde
uitspraak die het handelstribunaal DSB deed in een zaak over katoensubsidies.
Brazilië spande een zaak aan tegen de Verenigde Staten, omdat het
vond dat de katoensubsidies handelsverstorend zijn. Het DSB gaf Brazilië
gelijk, en sloeg daarmee een bres in het bastion van de westerse landbouw.
Zie Landbouwbeleid voor een bespreking van
deze zaak.
Beleidsanalyse
Een minder bekende (en minder belangrijke) functie van de WTO
is het analyseren van het handelsbeleid van landen. Het Trade Policy Review
Mechanism’s (TPRM) heeft als doel om transparantie te creëren
en na te gaan welke invloeden het handelsbeleid van lidstaten hebben.
Alle lidstaten ondergaan op gezette tijden een onderzoek, waarin hun handelsbeleid
wordt doorgelicht. Zowel het land onder de loep als de WTO schrijven een
rapport. De rapporten worden door alle lidstaten besproken. Grote landen
krijgen ongeveer elke twee jaar een rapport, kleine landen iets minder
vaak. De TPRM’s zijn omstreden. Een criticus verwoordt het als volgt:
‘Middels de TPRM’s functioneert de WTO als een internationaal
economisch tribunaal, waarbij neoliberalisme de norm is waaraan economisch
beleid wordt getoetst.’(6)
Wie
heeft het voor het zeggen?
Bij de WTO hebben de regeringen van de lidstaten (en de parlementen
in democratische landen, die de verdragen moeten ratificeren) het laatste
woord. Zij beslissen immers of ze akkoord gaan met de afspraken. Regelmatig
komen ambassadeurs of andere afgevaardigden in Genève samen om
te onderhandelen, en ook zij vallen onder de verantwoordelijkheid van
nationale regeringen.
Het secretariaat van de WTO is in Genève gevestigd. In tegenstelling
tot het IMF en de Wereldbank, heeft het secretariaat geen vergaande beslissingsbevoegdheid.
Het is een secretariaat, niet meer en niet minder. De directeur-generaal
van de WTO heeft dan ook lang niet zo veel invloed als de presidenten
van de Bretton Woodsinstellingen (Wereldbank en Internationaal Monetair
Fonds). Desalniettemin wordt er door de lidstaten altijd flink gevochten
om deze positie, waarvan de bezetter (in tegenstelling tot die van de
directeur-generaals van de Wereldbank en het IMF), uit alle delen van
de wereld afkomstig kan zijn.
Bij de WTO werken 630 mensen (de Wereldbank heeft zo’n tienduizend
employees) en het budget is klein: honderd miljoen euro, ‘de helft
van wat de staf van de Wereldbank aan reizen uitgeeft,’ zo rekende
een journalist voor.(7) Dat is niets vergeleken met de omvang van de wereldhandel
die de WTO reguleert: daar gaat ruwweg zesduizend miljard dollar per jaar
in om.(8)
De
toekomst van de WTO: hervormingen?
Ter
gelegenheid van het tienjarig bestaan van de WTO schreef een commissie
onder voorzitterschap van Peter Sutherland, de eerste directeur-generaal
van de WTO, een rapport over de toekomst van de WTO. Een vrolijk verjaardagscadeautje
werd het rapport niet.(9)
Het Sutherlandrapport ziet problemen en stelt hervormingen voor. Een belangrijke
dreiging is het gebrek aan begrip voor vrijhandel bij het grote publiek.
Politici moeten beter uitleggen dat vrijhandel voor iedereen het beste
is, aldus de commissie van Sutherland. Ten tweede moeten landen ophouden
met voortdurend onderling afspraken te maken. Er ontstaat een ‘spaghettikom’
van handelsverdragen. Landen met bilaterale of regionale verdragen trekken
elkaar voor, en hierdoor komt het belangrijkste principe van de WTO (non-discriminatie,
oftewel: gelijke monniken, gelijke kappen) onder druk te staan. Landen
moeten terugkeren naar die ene mondiale onderhandelingstafel, de WTO.
Een reden voor de toename van regionale en bilaterale verdragen, is de
stroperigheid van de WTO. Door de consensusregel hebben alle 148 lidstaten
(en over niet al te lange tijd zullen dat er 170 zijn) een veto, waardoor
onderhandelingsronden eindeloos kunnen voortslepen. De belangrijkste aanbeveling
van de commissie Sutherland is om het consensus-principe te laten varen.
Landen die zich verzetten tegen de wil van de meerderheid, moeten op papier
uitleggen waarom het nieuwe verdrag ingaat tegen ‘vitaal nationaal
belang’. Als dat de meerderheid niet overtuigt, kan er desnoods
zonder de dwarsliggers verder onderhandeld worden.
Het is zeer de vraag of deze aanbevelingen in de praktijk gebracht zullen
worden. Andere voorstellen, zoals het transparanter maken van het handelstribunaal
DSB, lijken meer kans te hebben.
Argumenten
tegen de WTO
•
‘De WTO is slecht voor arme landen’
Het idee dat vrijhandel meer welvaart voor iedereen creëert, is een
mythe, zeggen critici. De WTO-verdragen dwingen landen hun kwetsbare economie
open te stellen, terwijl ze daar nog helemaal niet klaar voor zijn. De
rijke landen zijn hierin hypocriet. Ten eerste eisen ze van ontwikkelingslanden
dat ze meer handelsbarrières weghalen dan rijke landen doen (zie
Handelsbarrières en Landbouwbeleid).
Ten tweede zijn westerse landen onder andere tot ontwikkeling gekomen
door protectionistische maatregelen. Waarom mogen arme landen dan niet
hetzelfde doen, vragen tegenstanders zich af.
•
‘De WTO plaatst handel en commercie boven alles’
In WTO-verdragen is handel belangrijker dan milieu, de rechten van werknemers
en de nationale gezondheid, aldus veel andersglobalisten. Als het handelstribunaal
van de WTO vindt dat nationale milieumaatregelen vrijhandel belemmeren,
gebiedt de WTO dat die milieumaatregelen worden afgeschaft. TRIPS (de
regels over intellectuele eigendom) vormen een ander groot probleem. Het
maakt het mogelijk om cultuuruitingen (zie Culturele
diversiteit), maar ook oeroude zaden (zie Biopiraterij)
te patenteren. Daarnaast geven de regels van de WTO ruim baan aan (westerse)
multinationals om hun macht nog meer te doen gelden in zelfs de kleinste
uithoeken van de wereld. Dat gaat ten koste van lokale economieën
en culturen, menen critici.
•
‘De WTO is ondemocratisch en schimmig’
Het is voor nationale parlementen vrijwel ondoenlijk om controle
uit te oefenen op de verstrekkende beslissingen die binnen de WTO worden
gemaakt. Zo worden de onderhandelingen voor Nederland door de Europese
Commissie gedaan, en daarmee is de afstand tot Nederlandse parlementariërs
onoverbrugbaar groot. Bedrijven hebben daarentegen veel meer invloed:
er zijn gevallen bekend waarin bedrijven teksten voor overeenkomsten opstelden
(zie Niet-gouvernementele organisaties onder
het kopje Kritiek voor eenzelfde argument tegen de inmenging
van niet-gouvernementele organisaties). De WTO is ook ondoorzichtig. Zo
doet de commissie die handelsgeschillen beslecht (Dispute Settlement Body)
haar werk achter gesloten deuren, dragen tegenstanders aan.
•
‘Binnen de WTO geldt het recht van de sterkste’
In theorie geldt het één-land-één-stemprincipe,
maar de praktijk is anders, aldus veel critici. Rijke landen hebben veel
meer macht. Arme landen zijn vaak minder goed ingevoerd, hebben minder
mankracht en worden soms letterlijk buitengesloten bij belangrijke bijeenkomsten.
Genève is duur, en veel arme landen kunnen geen permanente vertegenwoordiging
betalen. De Europese Unie wordt in Genève door tien diplomaten
vertegenwoordigd bij de WTO-onderhandelingen, Burkino Faso maar door één.
Tijdens de grote ministeriële stoppen in bijvoorbeeld Seattle, Cancún
of Hongkong, geldt deze onevenredigheid nog sterker omdat onderhandelingen
tegelijkertijd plaatsvinden. Als niet alle partijen in gelijke mate toegang
hebben tot een rechtssysteem, is dat systeem niet rechtvaardig. Een criticus
verwoordt het zo: ‘Alsof je een boomlange Scandinaviër laat
basketballen met een kleine Pygmee, en roept: iedereen is gelijk!’
•
‘De WTO ondermijnt mensenrechten’
Middels de WTO worden niet alleen producten geprivatiseerd,
maar ook diensten. Dat raakt aan de rechten van de mens, zeggen tegenstanders.
Elk mens heeft recht op onderwijs en gezondheidszorg. Door de WTO worden
lidstaten gedwongen bedrijven toe te laten om deze diensten te verhandelen,
terwijl deze zaken zo belangrijk zijn dat alleen de overheid er zorg voor
kan dragen. Hetzelfde geldt voor water, de bron van al het leven. Water
is van iedereen, niet van bedrijven. Door de WTO wordt alles vercommercialiseerd,
zeggen critici.
Argumenten
voor de WTO
• ‘De WTO zorgt voor rijkdom’
Vrije internationale handel brengt rijkdom, menen voorstanders van vrijhandel.
Het verwijderen van handelsbarrières zorgt voor meer handel, en
dus voor meer inkomen. Banen kunnen verloren gaan door buitenlandse concurrentie,
maar de toename van handel zorgt voor mogelijkheden om nieuwe banen te
creëren in sectoren waarin een land uitblinkt. Vrije handel laat
iedereen de producten maken waarin hij of zij het beste is, zeggen zij
(zie Vrijhandel).
•
‘De WTO voorkomt (handels)oorlogen’
Landen die handel met elkaar bedrijven, profiteren van elkaar en
zullen elkaar niet snel aanvallen. Internationale handel draagt dus bij
aan vrede (zie ook Gouden Bogen Theorie van Conflictpreventie).
De WTO heeft haar wortels dan ook in de Bretton Woodsconferentie,
waar het IMF en de Wereldbank werden opgericht (deze conferentie had als
voornaamste doel een economische chaos te voorkomen, zoals die ook aan
de Tweede Wereldoorlog vooraf was gegaan, en die volgens velen een oorzaak
voor die oorlog was). Naast echte oorlogen voorkomt de WTO ook handelsoorlogen:
zonder de WTO zou er geen forum zijn om de geschillen tussen landen –
arm of rijk – door middel van overleg en regelgeving te beslechten.
•
‘De WTO zorgt voor meer gelijkheid tussen landen’
Arme landen hebben met de WTO meer in de melk te brokkelen dan zonder
de WTO, is een ander veel gehoord argument ten gunste van de WTO. Arme
landen kunnen bijvoorbeeld de voor hen nadelige landbouwsubsidies van
rijke landen bestrijden. Besluiten binnen de WTO berusten op consensus
en dus kunnen kleine landen besluiten tegenhouden. Daarnaast kunnen arme
landen allianties sluiten en zo voor hun zaak strijden. Zonder de WTO
zouden de wetten van de jungle gelden. En waarom zou het aantal lidstaten
van de WTO anders zo explosief zijn gestegen? vragen voorstanders retorisch.
•
‘Binnen de WTO hebben arme landen een streepje voor’
Volgens de WTO wordt er veel aan gedaan om ontwikkelingslanden te
helpen. De huidige onderhandelingsronde, de Doharonde,
schenkt speciale aandacht voor arme landen. Binnen veel WTO-overeenkomsten
gelden speciale bepalingen voor ontwikkelingslanden, waardoor ze iets
meer tijd en vrijheid hebben om hun eigen markten te beschermen. Daarnaast
krijgen arme landen steun van de WTO om hun werk in en rondom het WTO-kantoor
te kunnen doen. Kortom, zo zegt de WTO, wij zijn eerder een vriend dan
een vijand van arme landen.
Meer
weten?
• De website van de WTO is www.wto.org. Bij een eerste
bezoek is het aan te raden om te beginnen bij de sectie ‘What
is the WTO?’. Hier is onder andere de brochure The WTO in
Brief (voor de beginner) en Understanding the WTO (voor
gevorderden) te vinden.
• Talloze kritische en andersglobalistische niet-gouvernementele
organisaties geven aandacht aan de WTO. Kijk bijvoorbeeld bij www.gats.nl
(een bundeling van Nederlandse ngo’s), www.focusweb.org (Focus
on the Global South), www.citizen.org (Public Citizen) of www.global.info
(waar WTO-zip is te downloaden, een maandelijkse agenda met activiteiten
rondom de WTO).
• Lori Wallach en Patrick Woodall leggen in Whose Trade Organization?:
The Comprehensive Guide to the WTO (2003) uit wat andersglobalisten
tegen de WTO hebben. Dit is precies het soort boeken waar de bekende
econoom Jagdish Bhagwati (‘the world’s foremost free trader’)
het hartgrondig mee oneens is. Lees bijvoorbeeld zijn toegankelijke
In Defense of Globalization (2004).
Bronnen
Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organization, WTO)
(1) Dit lemma is tenzij anders vermeld gebaseerd op: WTO, The World
Trade Organization in brief 2003; WTO, Understanding the WTO 2003, www.wto.org;
Richard Peet, Unholy Trinity. Zed Books, 2003.
(2) Report by the Consultative Board to the Director-General Supachai
Panitchpakdi hoofdauteur, Peter Sutherland, The Future of the WTO, WTO,
2005.
(3) Richard Peet, Unholy Trinity. Zed Books, 2003, p. 187.
(4) Lori Wallach & Michelle Sforza, The WTO. Five Years of Reasons
to Resist Corporate Globalization, Seven Stories, 1999, p. 42-43; persoonlijke
communicatie met Bernard Kuiten werkzaam voor de WTO in Genève.
(5) Idem
(6) Richard Peet, Unholy Trinity. Zed Books, 2003, p. 171.
(7) OneWorld, ‘Veelgestelde vragen over de WTO’, www.oneworld.nl,
website bezocht in september 2004.
(8) The Economist/Profile Books, Pocket World in Figures 2004.
(9) Report by the Consultative Board to the Director-General Supachai
Panitchpakdi hoofdauteur, Peter Sutherland, The Future of the WTO, WTO,
2005.
© Evert
Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)
naar
boven
|